nauwkeurig overeen moeten komen en de draad na het aanmazen aan de ver-
keerde zijde wordt bevestigd, door hem door eenige steken te halen.
Pelerine van zwart satijn.
Afb. No. 7. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XII, Fig. 42 en 43.
Als onze jeugdige lezeressen van het hoofd tot de voeten met een lief
toiletje prijken, om zich naar het bal of de soirée te begeven, dan heb-
ben zij voor en na het feest nog wel iets noodig, om den hals voor den
invloed der koude te beveiligen. Zulk een omhulsel vinden zij onder de Afb. No. 7. Ons model geeft eene doorgestikte pelerine van zwart satijn te zien; zij is met kleine waspaarlen, waarvan er telkens een op het kruispunt van de doorgestikte lijnen is genaaid versierd, de buitenrand
is met een strookje van wit taffen lint 3 d. breed, waar zich aan den
rand van onderen eene zwarte koordfranje van dezelfde breedte aansluit gegarneerd. De linten frisure wordt met eene een weinig ingerimpelde zwarte blonde 3½ d. breed, met witte kralen er op vastgehecht, bedekt. Verder zal men de pelerine, voor welke men behalve satijn ook zijden
popeline, reps enz. hetzij wit, zwart of in eene andere kleur nemen
kan, met behulp der bovengenoemde knippatronen zonder nadere be-
schrijving gemakkelijk kunnen
vervaardigen.
Gebreide bretellen.
Afb. No. 8 en 9. Estramadura No. 4.
Wij willen deze gebreide bretellen geenszins met den naam
van nieuw betitelen, maar bevelen ze toch als sterk, duurzaam
en bruikbaar aan.
Afb. No. 8 toont een breiwerk, dat slechts met twee naal-
den geheel averecht in heen en weder gebreide toeren, een ge-
heel recht gebreid dubbel weefsel vormt.
Verklaring der afkortingen:
Afh. (1 steek afhalen) de 1ste steek van elken toer wordt
recht afgehaald, overigens steekt men bij het afhalen van den
steek zoodanig in, als wilde men hem averecht afbreien, en
laat daarbij den draad achter den steek liggen. Omsl. (omslaan)
de omgeslagen draad wordt in den volgenden toer,
of men hem averecht te breien of af te halen
heeft, gedurig verdraaid, zoodat hij geen ope-
ning vormt. Aver. (is 1 steek averecht breien)
de laatste steek van elken toer wordt averecht gebreid.
Men windt ongeveer 4 Ned. el van het katoen voor een later gebruik
bij het vervaardigen van het knoopsgat af en zet dan 8 steken op.
1ste toer. Afh., omsl., 1 aver., omsl., 1 aver., omsl., 2 aver.,
omsl., 1 aver., omsl., 1 aver., omsl., 1 aver.
2de toer. Afh., omsl., 1 aver., dan afwisselend: afh., 1 aver.
3de toer. Afh., omsl., dan afwisselend: 1 aver., afh., de beide
steken aan het eind worden aver. afgebreid.
4de toer. Afh., omsl., dan afwisselend: afh., 1 aver.
5de toer. Afh., omsl., dan afwisselend: afh., 1 aver.
6de toer. Afh., omsl., afwisselend: 1 aver., afh.
7de toer. Afh., omsl., afwisselend: 1 aver., afh., voor den laat-
sten steek wordt omgesl.
8ste toer. Afh., 1 aver., afwisselend: afh., 1 aver., voor den laatsten st. omsl.
9de toer. Afh., dan af-
wisselend: 1 aver., afh. Deze toer die 22 steken tellen moet, herhaalt men nog 6 maal en begint in den 16den toer het eerste knoops-gat. Men breit tot aan de helft van den toer, dan neemt men eene derde naald en breit met behulp hiervan elke helft van het knoopsgat afzonderlijk, 18 toeren hoog, terwijl men voor de tweede helft het afgewonden katoen bezigt. Aan het einde, waar de draden in het midden bij elkander komen, breit men
de beide middelste steken (de zijsteken van elk knoopsgat) met den dubbelen draad te zamen af, legt de derde naald weder weg en werkt als tot nu toe voort. Het overgebleven katoen wordt afgeknipt en het einde hiervan zorgvuldig vastgenaaid. Van de dubbele draden van de beide als een steek afgebreid steken vormt men in den volgenden toer weder 2 steken. De verdere bewerking blijkt van zelf uit de afb. Bij het tweede knoopsgat beginnen gelijktijdig de meerderingen aan beide zijden van de bretellen, daar men in elken 9den en 10den toer (dus in eene
tusschenruimte van 8 toeren), na den 1sten en voor den laatsten
steek omslaat. Zooals zichtbaar is, wordt aan elke zijde 7 maal ge-meerderd, waardoor na de laatste meerdering het getal steken 50 bedragen moet. Dan begint het patr. dat in 2 st. recht, 2 aver.
bestaat en geene ver-
dere verklaring be-
hoeft, wij willen
slechts herinne-ren, dat, wegens het dubbele brei-werk, het afha-len na elken ge-breiden steek
moet worden
voortgezet. De lengte van de bre-telle moet naar de
persoon waarvoor hij bestemd is worden genomen, het oorspr. is 49 d. Het tweede ge-deelte voor de
knoopsgaten wordt,
met minderen in plaats van meerderen, op de
voorgeschrevene wijze gewerkt.
Afb. No. 9. Deze bretelle is van grof ongebleekt katoen, waarvan het gedeelte voor de knoopsgaten met dubbel katoen 14 steken breed heen en weder geheel recht gebreid is; het patr. dat zich aan het gedeelte van het knoopsgat aansluit is ― even als
het vorige ― in eene dubbele laag zoodanig gewerkt, dat men het naar welgevallen met gekleurd veterband of lint kan doorrijgen. Aan het begin van het patr. verdeelt men de met het dubbele katoen gebreide steken, dat is: men breit van de 14, nu 28 steken, waarvoor men zoowel fijnere naalden als ook slechts
een draad bezigt. Het patr. wordt aldus gewerkt.
1ste toer. 1 recht, 3 afh. (de draad moet bij dezen
toer gedurig achter de afgehaalde steken blijven
liggen), 4 r., 4 afh., 4 r., 4 afh., 4 r., 3 afh., 1 r.
2de toer. Afwisselend 4 afh. (de draad moet hierbij gedurig voor de steken liggen), 4 aver. Deze beide
toeren worden nog 2 maal herhaald.
7de en 9de toer. Geheel aver. 8ste en 10de toer. Ge-heel recht. Men werkt nu gedurig deze 10 toeren. Het
einde van de bretelle wordt overeenkomstig het begin gewerkt, daar men weder een dubbelen draad aanlegt, de grovere naalden ter hand neemt en in den eersten toer van het gedeelte voor de knoopsgaten
telkens 2 steken als een steek te zemen breit.
Gehaakte slopkous voor dames.
Afb. No. 10. ― 3 lood zwarte, 1½ lood grijze wol.
Deze slopkous die een warm en gemakkelijk omkleedsel voor den voet is, wordt aan eene zijde vastgemaakt. Zij is met den geribden haak-
steek in heen en weder gewerkte toeren uitgevoerd (gedurig in de ach-
terste stekenlus stekende), de moezen die er zich op bevinden worden
van dubbele stokjes gevormd, die telkens drie aan drie verzet gewerkt
worden, elk door 3 vaste steken zijn afgescheiden en telkens twee ribben
van den fond overspannen. Bij de bewerking van dezen st. steekt men
na het tweemaal omslaan niet als gewoonlijk in eene lus van den steek
van den vorigen toer, maar men slaat twee toeren over en steekt
op de rechte zijde in eene rechte richting in de daaronder liggende
stekenlus van den derde toer. Van den eenen stokjestoer tot den an-
deren worden 3 toeren zonder st. gewerkt. Volgens het oorspr. is de
fond met zwarte, en zijn de moezen met grijze wol gehaakt, wij laten
evenwel de keus der kleuren aan onze lezeressen over. Men begint de
slopkous aan den toon of punt met de zwarte wol en een opzetsel van
4 steken, haakt in bovengenoemde wijze 20 toeren, waarin men telkens
aan het begin, als ook in de beide middelste steken in
elk 1 st. meerdert, zoodat hierdoor de 20ste toer 64 st.
telt. In den vierden toer begint het patr. met de moe-
zen, zooals op de afb. duidelijk is voorgesteld. Van den 21sten―45sten toer meerdert men nu nog regelmatig in
het midden, in verloop van deze 25 toeren mindert men
aan elke zijde van het haakwerk slechts vijfmaal, dus tel-
kens bij den 5den toer, zoodat de 45ste toer 104 st. telt. Het voetblad is nu voltooid. Men haakt in verband hiermede
den hiel van de slopkous, daar men de 10 middelste st.
van het voetblad laat staan en aan de rechterzijde hiervan
eerst 20 toeren voortwerkt, waarbij men aan den boven-rand van de slopkous in elke ribbe 1 st. mindert, dan
nog 28 toeren in hetzelfde getal st. (65).
Hiermede is de hiel van de slopkous
voltooid. Door weglating of bijvoeging van eenige ribben aan het voetblad of
aan den hiel is de grootte van de slopkous, wanneer dit vereischt wordt,
gemakkelijk te veranderen. Aan de andere zijde van het voetblad werkt
men drie naar onderen korter afloopende toeren, waarvan de eerste
van den bovenrand van de slopkous af gerekend 19 steken, de
tweede 10 steken, de derde 3 steken bedraagt. Aan dezelfde
zijde haakt men dan 5 toeren v. st. heen en weder gedurig door
beide stekenlussen stekende, waarbij men in den 3den toer tot
vorming van het knoopsgat na elke 5 v. st., 5 kett. haakt en
met den laatsten evenzooveel steken van den vorigen toer over-
slaat. De bovenrand van de slopkous omgeeft men met een toer
v. st. met de grijze wol, die aan den buitenrand aan de zijde
van het knoopsgat en om den onderrand op de volgende wijze
met puntjes wordt voortgezet: * 3 kett., 1 h. st. in den 2den
van de 3 kett. (dus
den laatst gehaakten kett. overslaande), 1 st. in den 1sten van de 3 kett.; men slaat
3 steken van den rand over en
haakt 1 v. st. in den vierden daar-opvolgenden st. Van * af herhalen. Zooals de afb. aantoont, worden de knoopsgaten ook aan de andere zijde met puntjes omgeven. Voor het garnituur aan den bovenrand van de slopkous zet men het de zwarte wol de vereischt wordende lengte op, haakt daarop 1 of 2
toeren v. st. en aan beide zijden van deze smalle strook een toer puntjes met de grijze wol. Dit voltooide garnituur naait
men dan aan den bovenrand van de slopkous, waaraan nog
een knoop wordt gezet, bovendien verkrijgt zij van onderen
nog een lederen band of souspied ongeveer 5 d. breed en 7 d. lang.
Lampenhoed in den vorm van een schoorsteen.
Afb. No. 11. ― Rood reps, rood laken, 2 strengen roode zephir-
wol, zwarte taf, 50 d. dun zwart zijden koord, een pop 8 d.
hoog enz.
Een schoorsteen, waar een klein zwarte schoorsteenveger uit-
komt kijken, als lampenhoed te bezigen, is een origineele in-val, en zal voorzeker vele onzer abonnées aansporen hem te vervaardigen. Men begint met het binnenste gedeelte van den
schoorsteen het eindelijke hoedje, haakt hiervoor met de roode wol over dun koord met v. st. eene vlakke ronding 2½ d. in doorsnede, dan nog 4 toeren zonder meerderen voor den rand
van het hoedje. Voor den schoorsteen knipt men 4 stukjes carton
elk 4½ d. hoog en 4 d. breed, bekleedt deze voor de binnen-
zijde met zwarte taf, van buiten met rood reps en maakt
daarop de voegen van de steenen van den muur met lange
steken van witte zijde. De vier cartongedeelten worden aan
de lange zijden met overhandsche steken op de rechte
zijde aan elkander genaaid en aan den bovenrand van
den schoorsteen met een toer puntjes van roode wol
(aan elk gedeelte 3 puntjes) omhaakt. Men steekt
hierbij met de haaknaald in het reps en werkt voor
elk puntje: 1 v. st., 6 st., 1 v. st. De onderrand
van den schoorsteen wordt met roode wollen stof
omgeven, het gehaakte hoedje er in geschoven
en van onderen met den rand aan dien van
den schoorsteen gehecht. Voor het nage-
bootste gedeelte van het dak, waaruit de schoorsteen steekt, knipt men vier
reepen carton, elk 6 d. lang, 1½ d. breed, waarvan de dwarszijden zoo-
danig schuin worden afgeknipt, dat de eene lange zijde slechts 4 d. bedraagt.
Deze reepen carton overtrekt men aan beide zijden met roode wollen
stof, naait ze aan de afgeschuinde dwarszijden aan elkander en be-
vestigt dan het hierdoor ontstane dak met de nauwe opening
aan den onderrand van den schoorsteen. De dakpannen
worden uit 4 laken strooken elk 1½ d. breed ge-
vormd, die aan den onderrand met bo-
gen zijn uitgeknipt, en de een over de
andere heenhangende, glad op het dak
worden vastgehecht. De kleeding van den kleinen schoorsteenveger, voor
wiens bezem een bosje zwart paarden-
haar of stijf garen dient, vervaardigt
men van zwarte zijde, daar men elk afzon-
derlijk gedeelte over de pop aan elkander naait,
de knoopen bootst men met kleine zwarte kralen,
den kogel die aan het zwarte koord hangt dat van
den linker schouder om het lijf geslingerd is, door 1
groote zwarte kraal na.
14 DE GRACIEUSE. [2 Januari 1866. 4e Jaargang.]
No. 9. Breipatroon voor bretellen.
No. 5. Het inbreien van den hiel in de
kous. (Tweede gedeelte).
No. 8. Breipatroon voor bretellen.
No. 4. Het inbreien van den hiel in de kous. (Eerste gedeelte).
No. 6. Het aan elkaar mazen bij het inbreien
van den hiel. (Derde gedeelte).
No. 7. Pelerine van zwart satijn. (Knippatr. keerz.
v. h. Suppl. No. XII, Fig. 42 en 43.
No. 10. Gehaakte dames slopkous.
Tweederde der oorspr. grootte.