Tapisseriesteek voor kleine tapijtjes,
kussens, enz.
Afb. No. 12.
De afbeelding drukt reeds zeer duidelijk het karakter van dit
tapisseriewerk uit; het geeft uiterst fraai geweven gestreept pluche
weder, en is bijzonder geschikt om kleine smyrnasche tapijtjes na te bootsen; verder kan men er vensterbank- en andere kussens
van vervaardigen ― en er houten kistjes mee bekleeden. Men kan
samenhangende ruiten of ook wel strepen in verschillende kleuren
werken; als men voor strepen verschillende nuancen van eene kleur
neemt, dan maakt dit een zeer fraai effect, de lichtste of wel de donkerste nuance moet dan steeds het midden van de streep aange-
ven. Men kan ook naar verkiezing afwisselend nu een streep op de
hierboven aangegeven wijze uitgevoerd en een reep laken met ap-
plication versierd, of een met den gewonen kruissteek gewerkt, aan elkaar zetten. Men werkt dezen tapisseriesteek op onafgedeeld
gaas, en naait in de ruimte tusschen elke vier draden van het gaas
een toer van twee rijen halve kruissteken die de lengte van eene ruit of een streep moeten hebben; voor elke rij legt men er eerst in de lengte een draad wol onder zooals men dit op de afbeelding bij het nog niet afgewerkte gedeelte duidelijk kan waarnemen. Aan ons model zijn deze toeren met zwarte en met 4 nuancen roode wol gewerkt, in eene streep volgen na twee zwarte toeren, drie toeren van de donkerste nuance, dan twee van de lichtste roode wol; van het midden uit herhalen zich deze nuancen en het zwart in eene omgekeerde volgorde. Als deze kruissteekrijen zijn voltooid dan wordt elke toer, dus elke twee rijen die bij elkaar behooren, met een zoogenaamden kruisnaad bedekt, deze moet steeds in dezelfde
kleur van den toer waar hij bij behoort worden uitgevoerd, hier steekt men de naald telkens afwisselend in twee draden boven en twee draden onder elken toer, en neemt telkens twee draden in de dwarste van het gaas op; om dit duidelijker te doen zien, hebben wij de laatste steken van den kruisnaad op de afbeelding door
zwarte lijnen aangegeven. Als men al de kruisnaden die steeds vlak naast elkaar moeten liggen heeft voltooid,
dan knipt men ze langs het midden door, waarna zich de nu omhoogstaande draden wol over de open gebleven ruimte van het gaas met elkaar vermengen. Ten einde de reepen pluche (een weinig gewelfd) hierdoor ontstaan, gelijk te krijgen moet
men hier en daar de draden zeer zorgvuldig wat afknippen.
Breipatroon voor kinderjaquetten,
kouseranden, enz.
Afb. No. 14.
Dit patroon kan zoowel in katoen, als in wol worden uitge-
voerd en bij gevold ter vervaardiging van kinderjaquetten, kouseranden, kapers, doeken en dergelijke voorwerpen dienen; ook is het zeer geschikt voor een rand van een wollen onder-rok. Men werkt dit patroon steeds heen en weder en moet hierbij, om de duidelijk voorkomende strepen te verkrijgen,
de steken die op de eene zijde recht gebreid zijn op de andere
zijde averechts breien en omgekeerd, de averechts ge-
breide steken op de andere zijde recht uitvoeren.
1ste tot den
3den toer. Afwisselend 3 steken r., 3 aver. ― 4de toer.
* 3 aver., omsl., 3 steken recht te zamen breien, omsl.
Van * af herhalen. ― Om het patroon voort te zetten
herhaalt men gedurig van den 1sten tot den 4den
toer; er blijft nog slechts te vermelden, dat de
omgeslagen draden in elk der volgende toeren
gedurig als steken worden afgebreid.
Moderne coiffuren van
Croisat te Parijs.
Afbeelding No. 15―26.
Heden ten dage heeft de
mode er niets tegen dat
men bij het kappen ook
vreemd haar ge-
bruikt; men versiert de moderne coiffure met vlechten, afzon-
derlijke krullen en gegolfd bandeaux even als vroeger met
een bloem, een lint of een bouquetje. De afbeeldingen
No. 15 tot 18 geven eenige van deze allernieuwste coif-
furen te zien ― uitgevonden door den parijschen kap-
per Croisat alsmede de wijze waarop het kunstig
vervaardigde vreemde haar moet worden aange-
bracht; deze gedeelten zijn door de afbeeldin-
gen No. 19―26 voorgesteld.
Voor de coiffure afb. No. 15a en 15b deelt
men eerst het voorhaar aan elke zijde
in twee partijen, dan steekt men
volgens afb. No. 15a boven het
voorhoofd eene touffe krullen
van vreemd haar, aan een kammetje vastgemaakt in het haar en kamt elk ge-
deelte van het voorhaar over
eene dunne crêpé strak naar
boven; van de einden van
Kluwendrager.
Afbeeld. No. 8 en 9. Een met lood gevulde houten vorm (halve kogel van onderen een omvang van 32 d.), een koperen naald 5 d. lang, een holle, beenen koker (in den vorm van een priem), van gelijke lengte, een beenen knoop 3½ d. in doorsnede, drie schakeeringen roode zephirwol, dunne chenille van dezelfde
nuance, witt filozelle of witte wol, een knoophoutje van 2 d.
breedte.
Een kluwendrager, zooals afb. No. 8 voorstelt, is zeer doel-
matig, daar zich bij het werken (breien of haken) de kluw draait, waardoor de draad afwindt, terwijl men eerstgenoemde op een spits toeloopenden beenen houder steekt, die hol is en zich om de koperen naald van boven in het midden van den houten vorm bevestigd, beweegt. Deze houten vorm waarvan de grootte reeds is aangegeven, naar de vereischte zwaarte met lood gevuld zijnde, wordt daarna met zwart katoen overtrokken, dan met drie rijen nagemaakte vederen bedekt, in afloopende grootte met witte filozelle en drie schakeeringen roode wol gehaakt, met roode chenille versierd en waarop volgens de afbeelding, de donkerste vederen van onderen, de lichtste bovenop liggende zijn geschikt. Eerst wordt de houten vorm met de ingeschroefde naald voorzien, vervolgens met het katoen overtrokken. Voor de bovenste bekleeding worden er volgens de opgegeven maat van ons model 21 vederen, telkens 7 van eene nuance vereischt. Ter vervaardiging van een van de grootste vederen van de onderste rij, die met de donkerste roode wol gewerkt worden, zet men met witte zijde of wol, 32 steken op en haakt eerst op de eene, dan op de andere zijde van het opzetsel (dus rondom) afwisselend 1 stokje, 1 kett., met den laatsten gedurig 1 steek van het op-
zetsel overslaande; slechts in den 1sten opzetsteek, waar de af-
geronde punt van de veder gevormd wordt, werkt men 3 stokjes elk door 1 kett. gescheiden. Dit vormt de middelste ader van de
veder, waar omheen, uitgenomen de rechte dwarszijden, eene rij
franje met roode wol wordt uitgevoerd. Men bevestigt den draad aan den eersten witten steek (men heeft dus
een lus op de naald), legt aan de verkeerde zijde van het werk een ongeveer 2 d. breed knoophoutje aan, * slaat den draad eenmaal om het houtje, dat vlak onder den kettingsteek moet liggen, steekt dan met de naald onder den volgenden witten steek en haakt dicht boven het houtje 1 h. v. st. Van * af herhalen, totdat de franje rondom voltooid is, die dan doorgeknipt en zorg-vuldig wordt uitgekamd. Daarna haalt men door de stokjes vol-
gens afbeelding No. 9, die een van de kleinste, bovenste vederen
in oorspronkelijke grootte voorstelt, een eind chenille dat de-
zelfde nuance van de franje moet hebben. De overige vederen
worden op gelijk wijze vervaardigd, doch voor de vederen van
de middelste rij zet men telkens 28, voor de bovenste steeds 20
steken op. Men schikt dan de vederen op den houten vorm, waar zij zoodanig op het katoen worden vastgehecht, dat de
onderste, de donkerste met de afgeronde buitenranden aan elk-ander komen, van boven daarentegen over elkander, de volgende lichtere vederen op dezelfde wijze, echter verzet liggende. De
bovenste vederen worden op de naald geschoven, en door den
knop, die tegelijkertijd tot afsluiting van den houder dient, be-
vestigd.
Tabouret met borduurwerk.
Afbeelding No. 10 en 11.
Het gevulde kussen van deze tabouret, waar-
van het voetstuk uit gebruind eikenhout ge-
sneden en door een kruis van twee afzon-
derlijke stijlen te zamen is gevoegd, is
met groen trijp bekleed, waar een
borduurwerk met den kruissteek
op bevestigd wordt. Ter ver-
vaardiging van het borduur-
werk geven wij met afb.
No. 11 het tapisserie-
patroon, het fraaie
effect hiervan
wordt aanmer-
kelijk verhoogd door een zwart fluweelen lint, dat er in plaats
van de met zwarte wol gewerkte streepjes wordt opge-
naaid. De verdere garneering van ons model wordt ge-
vormd, door aan de boven hoeken van het kussen,
vier dikke koordkwasten aan te brengen, die van
boven met eene rozet, van dun koord gevloch-
ten, omgeven zijn, voorts dik groen zijden
koord. Dit wordt aan elk der hoeken van
het kussen in eene lange lus, aan de zij-
den in festonnen geschikt en daar elk
door een kleine rozet van koord
vast gehouden.
Breipatroon
voor een kraag, ter
garneering van
spreien enz.
Afbeelding No. 13. Haakga-
ren No. 80.
Het voor ons liggende breipa-
troon geeft een gedeelte van een kraag,
dien wij voor kleine knaapjes en meisjes
kunnen aanbevelen. Het patroon kan met
grover grondstof uitgevoerd, ook ter garnee-
ring van spreien, onderrokken enz. gebezigd
worden. Het model, de kraag namelijk, is van fijn,
sterk gedraaid garen uitgevoerd. Men begint dezen
aan de bovenste lange zijde met een opzetsel van 220
steken. Dan werkt men heen en teruggaande 6 toeren in re-
gelmatige afwisseling van 4 steken recht en 2 averecht. Het
spreekt van zelf dat de rechte en verkeerde zijde hierbij in aan-
merking moet worden genomen, bij den 2den, 4den en 6den toer
worden er dus gedurig 4 st. aver., 2 recht gebreid. ― 7de toer. * 2 r.,
omsl., 2 r., 2 aver. Van * af herhalen. ― 8ste toer. Afwisselend 5 aver.
(de omgeslagen draden worden insgelijks averechts afgebreid), 2 r. Als deze
toer worden alle toeren met een even getal aangeduid gewerkt, alleen ver-
meerdert het getal averechts te breien steken in elk van deze toeren met 2 steken.
9de toer. * 2 r., omsl., 1 r., omsl., 2 r., 2 aver. Van * af herhalen. ― 11de toer. *
2 r., omsl., 3 r., omsl., 2 r., 2 aver. Van * af herhalen. ― 13de toer. * 2 r., omsl., 5
r., omsl., 2 r., 2 aver. Van * af herhalen. ― De voortzetting van het werk blijkt nu van
[19 September 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 165
No. 12. Tapisseriesteek voor kleine tapijtjes, kussens enz.
No. 13. Breipatroon voor een kraag als
rand voor spreien enz.
zelf; de wigvormige gedeelten die zich tusschen elke geribde streep bevinden vermeer-
deren namelijk bij elken 2den toer met 2 steken, zoodat elk wigvormige gedeelte in den 21sten, laatsten toer 13 steken telt. Hierna afgekant zijnde is het breiwerk voltooid, men haakt dan in elken randsteek 1 v. st., dan voor de buitenste garneering het kleine puntje
op de volgende wijze: 1ste toer. Afwisselend 1 stokje, 1 kett., met den laatsten 1 v. st.
van den vorigen toer overslaande. ― 2de toer. Afwisselend 1 v. st. op het stokje van den
vorigen toer, 1 picot, dat is 5 kett., 1 h. v. st. in den 1sten van de 5 kett., met den pic.
1 kett. van den vorig. toer overslaande. Op de opzetsteken wordt eindelijk 1 toer v. st.
gehaakt, waarbij men den kraag, om de ronding van den hals te verkrijgen, een weinig
inhaakt.
het voorste gedeelte van het
voorhaar vormt men een strik, die
het kammetje van de touffe krullen
bedekt, de einden van het andere gedeelte
worden echter stijf in elkaar gedraaid en
rondom het achterhaar vastgemaakt. Dit moet
men eerst in geval het 55 tot 60 d. lang is een
weinig boven de hoogte van het oor binden, in
drieën vlechten en dan als een krans om den bovensten
strik van den kunstig vervaardigden chignon naar afb.
No. 15b samengesteld, leggen. De ruimte tusschen het oor
en den chignon wordt aan beide zijden gevuld met kleine par-
tijen krullen. Door een roos op den voorsten haarstrik vast te
maken, verkrijgt deze coiffure iets jeugdigs en liefs.
Voor de samenstelling der coiffure afb. No. 16a en 16b, bij dun hoofd-
haar bijzonder aan te bevelen, heeft men noodig een chignon van vreemd
haar “colimaçon” (slak) en drie strengen gegolfd haard even als die door
de afbeelding No. 22 tevens met een bouquet lokken, voorgesteld. Ten einde
den chignon zoo dicht mogelijk tegen het achterhoofd te doen sluiten, deelt men
het achterhaar van de kruin tot aan den nek in twee helften, kamt elk gedeelte
strak tot aan het oor en vlecht ze aldaar. Als men den chignon heeft vast gestoken,
dan legt men er de vlechten zoo weinig mogelijk zichtbaar omheen, als ook de einden van het voorhaar eerst sterk gegolfd en volgens afb. No. 16a geschikt, en bevestigt dan
in de drie gegolfde bandeaux, aan de rechter zijde eene touffe papavers.
Om den chignon met den naam “Dahlia” bestempeld, samen te stellen (zie afb. No.
17a en 17b,) vlecht men het haar op dezelfde wijze als bij de coiffure hierboven beschre-
ven, en legt het dan om den chignon. Van het voorhaar aan beide zijden in twee partijen
gedeeld, vormt men over een crêpé eene scheiding à la russe die met behulp van een
kammetje wordt vastgehouden, daarna brengt men de afzonderlijke vlechten “tresse
diadème,” zie afb. No. 23 aan; de einden worden even als die van het tweede gedeelte
van het hoofdhaar, dat eerst strak naar boven wordt gekamd, rondom den chignon ge-
legd en aldaar vastgestoken.
No. 14. Breipatroon voor kinderjaquetten,
kouseranden enz.
No. 10. Tabouret met borduurwerk.
Verklaring der teekens: zwart, eerste
(lichtste) tweede, derde, vierde kleur groen.
No. 11. Tapisseriepatroon voor de tabouret.
Bij afb. No. 10.