164 DE GRACIEUSE. [19 September 1866. 4e Jaargang.]
Als het werk de gewenschte lengte heeft verkregen, dan versiert men het aan elke
lange zijde met 2 rijen kettingsteken, die met zwarte en witte zephirwol (een steek in
elke ribbe) wordt uitgevoerd, en verbindt dan de opening van elke dwarszijde, door tel-
kens de 2 tegenover elkander liggende stek. met 1 v. st. te zamen te haken. Voor de lus-
sen aan beide zijden, werkt men op eene rij kettingsteken van 36 d. lengte 6 toeren stok-
jes, die gedurig door 2 kett. van elkander gescheiden zijn en verzet liggende op elkander
moeten komen. Daarna worden de lussen volgens de afb. aan den wrijver bevestigd.
Gehaakt mandje voor een vruchten- of aardappelen-
schaal enz.
Afb. No. 6. Dik grijs garen, touw, 19 koperen ringen
elk 1 d., 19 koperen ringen elk 2 d. in doorsnede.
Het eenvoudige mandje, met grijs garen gehaakt,
waarvan de bodem met vaste steken over touw ge-
werkt wordt, terwijl de rand uit aan elkander ge-
voegde, overhaakte koperen ringen bestaat, kan
benevens de bovengenoemde doeleinden, ook ter
bewaring van kleine naaibehoeften, ouwels of iets
dergelijks, voorts ook door den eenvoudigen vorm
als kleedje onder flesschen of glazen gebezigd
worden. Men begint het mandje in het midden
van den bodem met 10 d. st. over touw te haken
en verbindt ze daarna tot eene ronding. Gedu-
rig met v. st. over het touw en in rondloopende
toeren voortwerkende, meerdert men telkens
naar vereischte, totdat de ronding plat lig-
gende een omvang van 26 d. heeft verkregen. Hiermede is de bodem voltooid, deze kan evenwel naar welgevallen vergroot worden, in welk geval men dan natuurlijk ook een grooter aantal ringen voor den rand van het mandje noodig heeft. Volgens de opgegeven
maat van ons model overhaakt men 38 ringen
die voor de beide rijen van den rand behoo-
ren, 19 kleine voor de onderste, de 19 groo-
tere voor de bovenste rij, elke rij in verband met elkander, waarvoor men eerst de eene helft van den ring, dan teruggaande de an-
dere helft omhaakt, terwijl men den laatsten ring van eene rij aan den eersten
door 1 v. st. verbindt. Daarna naait men volgens de afbeelding beide rijen, telkens een grooten en een kleinen ring, aan elkander, en verbindt voorts
den rand aan den bodem.
Breipatroon. Afb. No. 7.
Dit patroon kan naar welgevallen met fijner of grover breikatoen uitgevoerd en voor gordijnen, tafel- of wiegkleeden, randen voor kousen enz. gebezigd worden. Het wordt in heen en terug-
gaande toeren gebreid en met een getal steken,
dat door 10 deelbaar is begonnen, bovendien moet
men voor het begin en het einde van den toer telkens een steek
meer mede rekenen. Dat de averechts gebreide grond bij dit pa-
troon de rechte of bovenzijde van het patroon vormt, blijkt uit de afbeelding. Heeft men een getal
steken overeenkomstig het doel van het werk opgezet, dan breit men:
1ste toer. Afh., * 9 aver., omsl., 1 r., omsl. Van * af herhalen.
2de toer. Afh., * 3 aver., de omgeslagen draden worden natuurlijk
als een steek afgebreid, 9 r. Van * af herhalen.
3de toer. Afh., * 9 aver., omsl., 3 r., omsl. Van * af herhalen.
4de toer. Afh., dan afwisselend 5 aver., 9 r.
5de toer. Afh., * 9 aver., omsl., 5 r.; omsl. Van * af her-
halen.
6de toer. Afh., dan afwisselend 7 aver., 9 r.
7de toer. Afh., * 9 aver., omsl., 7 r., omsl. Van * af her-
halen.
8ste toer. Afh.,
afwisselend 9 aver.,
9 r.
9de toer. Afh., * 9
aver. 3 r., 3 steken
recht te zamen breien,
3 r. Van * af herhalen.
10de toer. Afh., afwis-
selend 7 aver., 9 r.
11de toer. Afh., * 9
aver., 2 r., 3 r. te za-
men breien, 2 r. Van *
af herhalen.
12de toer. Afh., afwisselend 5 aver.,
9 r.
13de toer. Afh. * 9 aver., 1 r.,
3 r. te zamen breien, 1 r. Van
* af herhalen.
14de toer. Afh., afwisselend 3
aver., 9 r.
15de toer. Afh. * 9 aver., 3
r. te zamen breien. Van * af
herhalen.
16de toer. Afh., afwisselend 1
aver., 9 r.
17de toer. Afh., afwisselend 9
aver., 1 r.
18de toer. Afh., afwisselend 1
aver., 4 r.
Met deze 18 toeren is een pa-
troon voltooid; men her-
haalt nu weder van den
1sten toer, evenwel
moeten de figuren
van het pa-
troon worden verzet, waarvoor de reeds recht gebreide steken
tusschen elke twee figuren voor het beginnen zijn aange-
geven. Het begin en einde van elken toer telt alsdan tel-
kens 4 steken recht of averecht.
Patroon voor een lambrequin.
Afb. No. 38.
derrand in schelpen uitgesneden en laat den tweeden rok van
lichtblauw cachemir zien. Het garnituur bestaat uit een reep
wit cachemir en arabesken van zwart grosgrain.
Hoed met eene echarpe “Voile.”
Afb. No. 2.
Gedurende de warme zomer- en ook op koelere herfstdagen
zijn voiles, ter beveiliging tegen stof en wind onontbeerlijk.
Men kan ze echter niet altijd zoo aan den hoed vastmaken dat
zij er goed opliggen en niet aan het garnituur hinderen. Ook
hiervoor weet de mode echter raad. Zij garneert ronde hoe-den zoodanig met tulle, krip, gaas of iets dergelijks, dat de
echarpe die rondom den bodem van den hoed wordt gelegd,
tevens eene kleine voile
kan vormen, die neergela-
ten ongeveer tot aan de kin reikt en dus aan de voiles
onder dan naam van “loup” bekend herinnert. Ten einde dit doel te
bereiken, moet men bij het opleggen van de echarpe er voor zorgen,
de bovenste lange zijde vast aantehalen, terwijl de andere los blijft en
niet wordt vastgemaakt zoodat de stof van de echarpe tot op twee-
derde der breedte ― zij moet in het geheel 56 d. breed zijn ― over
den rand van den hoed kan hangen. Afb. No. 2 stelt dit duidelijk
voor. Ons model is vervaardigd van wit rijststroo; het garnituur be-
staat uit eene echarpe van wit zijden tulle en eene touffe van witte rozen met bladeren klimop van voren in het midden op den hoed
gelegd.
Patroon voor borduurwerk op Javagaas.
Afb. No. 3. ― Javagaas (canavas naturel), donkergroene zephirwol,
reebruine filozelle, zwarte en lichtgroene koordzijde, lichtgroen
zijden soutache.
Dit patroon is op lichtbruin Javagaas (canavas naturel) uitgevoerd, en kan zoowel voor een rand als voor een doorloopend patroon ge-
bruikt worden. De drie rijen verzette smyrnasche steken, dubbele kruis-
steken, die zich in het midden der afb. bevinden, zijn met donkergroene ze-
phir wol gewerkt. In het midden tusschen elke 4 donkergroene smyrnasche
stek. bevindt zich een soortgelijke kruissteek (smyrnasche steek) de onderste een schuine kruissteek van zwarte, een daarover heen liggende van licht-
groene koordzijde. Aan beide zijden van deze rijen steken, is borduurwerk met den point russe uitgevoerd, 2 rijen schuine steken die elkaar in eene
tegenovergestelde richting raken, met reebruine filozelle gewerkt. De ver-siering eindelijk waarmede aan beide zijden het patroon wordt afgesloten,
bestaat in een drievoudigen kruisnaad van zwarte
koordzijde, die over 4 draden hoogte en breedte moet
worden uitgevoerd. ten einde de draden als gevloch-
ten te doen voorkomen, moet men bij het uitvoeren
van den tweeden en derden van deze over elkaar lig-
gende kruisnaadrijen, den draad onder den eersten en
derden draad van de vorige rij doorsteken. Aan de beide lange zijden van den kruisnaad wordt volgens aanwijzing op de afbeelding fijn licht-
groen zijden soutache, telkens boven en onder twee draden van het gaas doorgehaald.
Gehaakt overtrek voor een flacon.
Afb. No. 4. Een flacon, grijze zijde middelmatig van grofte, stalen kralen.
In plaats van gevlochten mandewerk dat beschadigd is, of om aan een
eenvoudigen flacon een eleganter voorkomen te geven, bevelen wij, een
gehaakt overtrek aan. Afb. No. 4 stelt een flacon met een gehaakt
overtrek van grijze zijde met stalen kralen voor, dat gemakkelijk ver-
groot, en dus voor elke flacon, passende gemaakt kan worden. Ter ver-
vaardigd van het overtrek rijgt men eerst aan den draad dien men
voor het haken bestemd heeft, de stalen kralen aan, zet 10 kettingst.
op en haakt dan, eerst op de eene, daarna op de andere zijde van het op-
zetsel, dus rondom 4
toeren vaste steken. In
elken toer worden aan de
afgeronde zijde telkens eeni-
ge steken gemeerderd, waar-door zich een plat ovaal vormt, dat de bodem van de
flacon moet bedekken. Terug-
gaande op de laatst gewerkte steken (zoodat de verkeerde
zijde van het volgende ge-
deelte van het haakwerk naar buiten komt)
haakt men den
5den toer. * Men schuift 3 kralen aan,
haalt de op de naald zijnde lus tot op de-
zelfde lengte uit, als de kralen op den
draad innemen, haalt dan de lus door
en haakt 1 kett. (zonder kalen),
schuift nogmaals 3 kralen aan en
haalt de lus daarna op genoemde wijze weder door. Met den boog hierdoor ontstaan 1 v. st. van den
vor. toer overslaande, 1 v. st. in
den daarop volgenden v. st. Van
* af herhalen. Aan het begin
van dezen, als ook de volgen-
de toeren werkt men gedurig
h. v. st. tot aan het mid-
den van den laatsten ge-
haakten boog.
6de toer. Afwisselend
5 kett., 1 v. st. in den middelsten st. van elken boog van den vorigen toer.
7de toer. Als de 5de toer, alleen worden de v. st. in den middelsten
steek van den kettingsteekboog van den vorigen toer gewerkt.
Tot aan het einde van het werk wisselen de 5de en 6de toer elkander
af. Om het overtrek aan de flacon te bevestigen, haalt men door de
bovenste kett.st.bogen. een zijden draad, haalt hiermede het over-
trek strak om den hals van de flacon en knoopt den draad stevig
vast.
Gehaakte wrijver voor den rug.
Afb. No. 5. Ponceau breiwol, witte en zwarte zephirwol,
bindtouw.
No. 9. Gehaakte veder ter bekleeding van den
kluwendrager. Oorspronkelijke grootte.
Bij Afb. No. 8.
No. 3. Tapisseriepatroon voor
borduurwerk op Javagaas.
No. 2. Hoed met eene echarpe “voile.”
No. 5. Rugwrijver. Verkleind. Haakwerk.
No. 7. Breipatroon.
Om zonder vreemde hulp den rug te kunnen wrijven, beve-
len wij de voor ons liggende afb. No. 5 aan. Ons model is zeer stijf met den geribden haaksteek over touw gewerkt, doch het
laatste kan ook desverkiezende worden weggelaten. Voorts is de
wrijver 49 d. lang, 12 d. breed en aan elke dwarszijde met
eene lus of handvatsel 18 d. lang voorzien. Ter vervaardi-
ging van ons model, zet men met kettingst. eene lengte van
24 d. op, verbindt deze tot eene rondte en haakt op dit op-
zetsel dan 1sten toer geheel met v. st. Aan het einde van den
toer verbindt men den laatsten aan den eersten v. st. Hierna
keert men met 1 kett. voor den volgenden toer om. ― 2de toer.
Deze wordt insgelijks met v. st. gehaakt, waarbij gedurig in de
achterste lus van elken steek van den vor. toer gestoken wordt.
Dit lambrequin onder No. 38 gegeven, ter versiering
van verschillende voorwerpen geschikt, kenmerkt zich
door eenvoudigheid van grondstof en van bewerking, waar-
aan tevens, een zeer bevallige en elegante vorm verbon-
den is.
Licht groen reps maakt de grondstof van het model
uit, waarvan de buitenrand met zwart zijden soutache en donkergroen veterband wordt afgesloten. Het laatste is
met een kruisnaad van lichtgroene zijde op den fond ge-
naaid, het patroon dat zich binnen de bogen bevindt is
met zwart zijden soutache uitgevoerd. Het spreekt van zelve
dat de keus van de grondstof, als ook de kleuren die men
voor het lambrequin wenscht te bezigen, van den persoonlijken
smaak afhangen.
No. 4. Flacon met een ge-
haakt overtrek.
Oorspronkelijke grootte.
No. 6. Gehaakt mandje voor vruchten-, aardappelen-
schalen enz. Verkleind.
No. 8. Kluwendrager. Verkleind.