maar recht op elkander komen. Heeft men 7 dusdanige toeren heen en weder ge-
werkt, dan haakt men nog 2 toeren v. st., waarbij men den kraag, om de ronding
van den hals te verkrijgen, naar die mate inhaakt. De buitenrand van den kraag
omgeeft men met de 2 volgende toeren, die een rij bogen vormen:
1ste toer. Afwisselend 6 kett., 1 v. st., de laatste wordt in een puntje van het
veterband gehaakt.
2de toer. In elken boog 10 of 12 v. st.
Gehaakte kraag.
Afbeelding No. 24. Haakgaren No. 80.
Deze kraag wordt in de lengte gehaakt, afwisselend een toer met dubbel en
een toer met enkel garen, om hierdoor de op afbeelding No. 24 duide-
lijk voorgesteld strepen te vormen. Men zet de lengte, namelijk de
wijdte van den hals op.
1ste toer. (Met dubbel garen). In elken opzetsteek 1 of 2 groote
stokjes, deze worden gevormd, door den draad om de naald te
slaan, dan in den naastbij zijnden steek te steken, even als bij
een gewoon st., de beide eerst op de naald zijnde lussen met
een omslag van den draad door te halen, vervolgens haakt
men 1 kett. en voltooit het st., door den draad nog-
maals om de naald te slaan en de beide laatste lussen te zamen te haken. De 4 nog overige toeren worden op dezelfde wijze gewerkt, doch men steekt hierbij ge-
durig door den geheelen steek van den vorigen toer en
meerdert zoodanig, dat de kraag een eenigszins ron-
den vorm verkrijgt, het beste is, zich naar een goed
fatsoen van een kraag te regelen.
De kant, die den buitenrand van den kraag garneert,
wordt afzonderlijk, heen en weder in dwarsloopende
toeren gewerkt en later aan den kraag gehaakt.
Op een opzetsel van 9 steken werkt men den 1sten
toer van de kant. 4 kett., waarvan de 3 eerste
voor 1 st. gerekend worden. Men slaat den eersten op-zetsteek over en haakt in den daaropvolgenden 1 st.,
1 kett. waarmede men 1 opzetst. Overslaat, 1 st. in den
volg. steek, 3 kett., 5 st. in de 5 volg. opzetsteken.
2de toer. 4 kett. waarvan men de 3 eerste als 1 st. rekent, 2 door 1 kett. gescheiden st.,
het eene in het 2de, het andere in het 4de st. van den vor. toer, 3 kett., 5 st. in den uit 4 kett.
bestaanden boog. De geheele kant bestaat uit de herhaling van deze 2 toeren, en wordt dus tot
de vereischte lengte voortgezet. Na voltooiing hiervan haakt men in de buitenste kett.-
openingen 2 v. st., van de eene opening tot de andere gerdurig 4 kett. er tusschen, het
spreekt van zalf dat de hoeken van den kraag hierbij in aanmerking moeten worden ge-
nomen, daar men hiervoor de 4 kett. openingen telkens slechts door 2 v. st. zon-
der kett. er tusschen aan elkander werkt. Nadat de beide dwarszijden van den kraag
met 1 toer v. st. omgeven zijn, verbindt men kant en kraag aan de verkeerde
zijde met 1 toer h. v. st., waarbij men 1 steek van den kraag en 1 steek van de
kant te zamen neemt. Eindelijk haakt men 1 toer v. st. aan den hals en aan de
beide dwarseinden van de kant.
Eenvoudige japon voor dames.
Afb. No. 25. Knippatr., keerz. v. h.
Suppl. No. V, Fig. 15―19.
Bij al de nieuwe
en vreemde model-
len van kleedjes die
wij telkens in rui-me mate onder de
oogen krijgen, wil-
len wij toch ook
nu en dan nog eens aan de oude en als
zeer doelmatig be-proefde japonnen
denken. Als zooda-
nig zullen de mees-
ten onzer lezeressen
den huisjapon on-der No. 25 voorge-
steld wel beschou-wen, waarom wij
haar, als zij dien zelve wen-schen te vervaardigen met
fig. 15―19 de knippatronen voor deze soort van jas aanbieden. De voorzijde van de
taille heeft twee gedeelten voering met vetergaten, hierdoor wordt koord gestoken
om dit gedeelte beter te kunnen toehalen. Ons model is van grijs mohair vervaardigd,
in het midden langs den voorkant met zwarte knoopen gegarneerd: de mouwen en de ceintuur vertoonen hetzelfde garnituur en zijn bovendien met
een zwart fluweel lintje versierd. De rug wordt naar fig. 17 aaneen gesne-
den, naar elk der overige figuren moet men twee gedeelten knippen, fig.
15b echter alleen uit stevige voering; in fig. 15a hebben
wij uit plaatsgebrek omslagen moeten leggen, deze neemt
men eerst afzonderlijk over en hecht ze dan aan het ge-
heel; verder moet men aan den voorkant op een omslag of
zoom 3 d. breed rekenen en de beide gedeelten zooveel lan-
ger knippen, totdat men de vereischte lengte heeft.
Nadat men in fig. 15b de borstplooien gelegd, er de vetergaten in gemaakt en het band voor de baleinen
tegengenaaid heeft, maakt men in fig. 15a de voor-
geteekende insnijding van D tot punt 1 en voorziet
dit gedeelte volgens aanwijzing op het knippatroon
met lussen band om aldus den japon te kunnen toe-halen. Deze lussen zijn 2 d. breed en worden er op
regelmatigen afstand, maar natuurlijk alleen aan de
eindpunten op vastgenaaid, waarna men langs de kleine
gepunte lijn van kruis 2 tot kruis 2 een breeden trek-
band zet. Nu legt men in fig. 15a plooien door eerst
in den rand van boven (schouder) elk kruis op het
naastbijliggende punt te hechten, daarna in de taille
kruis 1 en 2 op de punten met hetzelfde cijfer voor-
zien; deze plooien worden vervolgens langs de ge-
punte lijn met een stiksteek vastgenaaid. Verder moet
men den rug en de zijstukken van A tot B, de zij-
en voorstukken van C tot D aaneen zetten, en de
schoudernaden van E tot G aan elkaar verbinden. In
de beide laatste naden vat men van C tot D en van
F tot G de beide voorstukken uit voering geknipt
mede; zij worden langs de gepunte lijn van punt 1
tot punt 1 onder de gedeelten van de bovenstof fig.
15a vastgestikt. Ten einden den rok te voltooien moet
men aan de voorstukken van het dubbele punt tot van
onderen aan den rand het achterste gedeelte van den rok
zetten dat men naar de vereischte lengte en
wijdte knip, daarna legt men er even als in
de voorstukken van het eind van de insnij-ding af stolpplooien in; hiermede begint
men volgens aanwijzing op het knippatroon
met door in het gedeelte van den rok dat
door de insnijding van de taille is geschei-
den eerst ster op punt 1 en het dubbele
punt onder punt 1 te hechten, zoodat
ster en D de buitenste vouw van de eer-
ste plooi vormen.
Nauw toeloopende onderrok.
Afb. No. 21. Knippatroon, voorzijde van het Suppl. No. I, Fig. 1―4.
Hoewel het aan de meeste onze lezeressen wel bekend zal zijn dat men
voortdurend de rokken der kleedjes en ook de onderrokken nauwtoeloopend, naar boven toe schuin bijgeknipt draagt, zoo geven wij van zulk een rok hiernevens de beschrijving en de knippatronen, voornamelijk met het oog
op onze nieuwe abonnées. Ons model is vervaardigd uit eene hoogroode wollen
stof en onderscheidt zich door een eenvoudig garnituur dat evenwel een
zeer fraai effect maakt, dat uit eene ruche van de stof van den rok en een
belegsel van zwart fluweel en zwarte gitten knoopen bestaat. Om dit mo-
del na te maken heeft men 486 d. stof 83 d. breed noodig. Hieruit moet
men naar elk der figuren 1―3 twee gelijke gedeelten knippen en die met een dichten achtersteeknaad aan elkaar verbinden. Van voren in het midden worden twee rechte kanten, van achteren in het midden waar men er de split in zoomt twee
schuine kanten, aan weerszijden een rechte en een schuine
kant van de stof aaneengezet. De rok krijgt aan den rand van onderen aan de binnenzijde een belegsel van een reep voering
10 d. breed, dat met veterband wordt geboord. Van boven
legt men er aan weerszijden 7 plooien in door elk kruis op
het daarnaast liggende punt te hechten, waarna men den rok
tusschen de bovenstof en de voering van het boord zet, na
dit alvorens met een ingeregen koordje voorzien te hebben;
voor dit boord knipt men naar fig. 4 twee stukken, deze wor-
den van voren in het midden aan elkaar genaaid en zooals wij dit hebben voorgeteekend met haken en oogen voorzien om den
rok te kunnen dicht maken. Het garnituur bestaat uit een ge-
plooide strook van de stof van den rok 6½ d. breed en met
een fluweelen lintje 2 d. breed belegd en wordt er dicht boven
den rand van onderen opgenaaid. Boven deze strook sluit zich een
belegsel van zwart fluweel 4 d. breed aan; hierin bevinden zich aan
de bovenzijde puntjes; te dien einde maakt men in het fluweel met regel-matige tusschenruimten van 2½ d. eene insnijding 1½ d. diep en vouwt de
hoeken naar den verkeerden kant om. De spits van elke punt wordt met
een knoop vastgehouden. Wij hebben op fig. 1 de plaats en de breedte van het belegsel gedeeltelijk voorgeteekend, terwijl men de geheele schikking van het garnituur duidelijk op de afbeelding ziet voorgesteld. Op blz. 67
van dezen jaargang vindt men twee garnituren voor gekleurde onderrokken
die een niet minder fraai effect te weeg brengen.
Nachtmuts voor dames.
Afb. No. 22. Knippatr., keerz. v. h. Supplement No. VIII, Fig. 29 en 30.
De bodem van deze muts heeft geen naad, wordt 3 d. boven den rand van on-
deren ingehaald en aan den rand van voren die in het midden eenigszins puntig toe-
loopt, met een aan beide zijden gefestonneerd strookje versierd dat in strikbanden
elk 50 d. lang uitloopt. Voor deze muts kan men shirting of fijn linnen nemen,
waaruit men den bodem naar fig. 29 aaneen knippen en de lijn die het midden aan-
geeft op de schuin toege-vouwen stof moet leggen. Nadat men den rand van
onderen van den bodem ge-
zoomd heeft, wordt de voor-
geteekende schuif er in ge-maakt; hiervoor legt men
aan de verkeerde zijde langs de gepunte lijn op fig. 29 een reep der stof 1½ d. breed; in de bovenste laag
van de stof maakt men vol-gens de aanwijzing op het
knippatroon vetergaten en
steekt er daarna twee lin-
nen banden of anders ree-
pen van de stof elk 38 d.
lang en 3 d. breed door-heen. De voorkant van den bodem wordt van H tot kruis ingerimpeld en tus-schen een boordje gezet,
waarvoor men naar fig. 30 twee gedeelten uit dubbele stof knipt,
en deze in het midden aan elkaar naait, waarbij G, kruis, H en J op elkaar moeten slui-
ten. Verder heeft men voor het garnituur een reep der stof 100 d. lang en 5½ d. breed
noodig, deze wordt aan beide zijden gefestonneerd, met een ingeregen koordje tot op de
wijdte van den rand van voren ingerimpeld, en daarna op de muts genaaid, maar zoodanig dat 2/3 van de breedte van de strook over den rand heen komt. De strikbanden die men of
afzonderlijk of te gelijk met het andere garnituur kan vervaar-digen zijn elk 50 d. lang, van boven 5½ d., van onderen 9 d.
breed en aldaar puntig bijgeknipt; zij worden in de rondte een-
voudig gezoomd of wel met festonnen voorzien.
Gehaakte kraag.
Afb. No. 23. Fijn haakgaren en geslangd veterband.
Deze kraag is even eenvoudig als praktisch. De fond bestaat
uit dicht gewerkte stokjes, die paarsgewijze gekruist gewerkt
worden; de buitenste garneering uit 2 op elkander gelegde, met haaksteken verbonden geslangde veterbandjes. Men be-
gint met het buitenste garnituur en hecht hiervoor twee ein-
den geslangd veterband die beide de lengte voor den omvang van den kraag moeten hebben, zoodanig op elkander, dat de
bogen regelmatig verzet komen. Dan verbindt men het veter-
band met een gehaakten toer, als volgt: in elken boog van
het onder en boven liggende veterband 1 v. st., gedurig
met 4 kett. er tusschen.
De 2de toer wordt teruggaande gewerkt; afwisselend
4 kett., 1 st., het laatste gedurig in den kett.boog van
den vorigen toer. In dezen toer vormt men tevens de
hoeken van den kraag, daar men op die plaats onge-
veer in 6 kett.bogen 1 st. zonder kett. er tusschen
haakt.
Van den 3den tot den 9den toer wordt de fond
door gekruiste st. gevormd, waarbij men tege-
lijkertijd het voor de dwarszijde bestemde ge-
deelte van de buitenste garneering mede be-
vestigt. Men begint den fond dus in een van
de onderhoeken van den kraag en haakt de
stokjes op de reeds bekende wijze. Het
kruisen hiervan geschiedt, daar men het
1ste st. in den 2den kett. van den vo-
rigen toer haakt; men slaat dus 1 steek
over, in dezen werkt men alsdan
het 2de stokje. De stokjes van
den vorigen toer (de laatsten
van de buitenste garneering)
worden in dezen toer over-geslagen. Bij de volgende
toeren heeft men slechts hier-
op te letten, dat de kruis-
stokjes niet verzet worden,
[19 September 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 165
No. 23. Gedeelte van een gehaakten kraag.
No. 25. Eenvoudige japon voor dames. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. V, Fig. 15―19.
No. 21. Nauw toeloopende onderrok. Knippatr.
voorz. v. h. Supplem. No. I, Fig. 1―6.
No. 24. Gedeelte van een gehaakten kraag.
No. 22. Nachtmuts voor dames. Knippatr., keerz.
van het Supplement No. VIII, Fig. 29 en 30.