Hooge taille met schoot “Adrienne.”
Afbeelding No. 21 en 22.
De vereeniging van zwart met wit is bij de verschillende kleedingstukken in dit sai-
zoen zeer geliefd. Zoo geven de afb. No. 21 en 22 een kleedje met een hooge taille met
schoot, van zwart en wit gestreepte taf te zien, aan de voorzijde met gitten knoopen
dichtgemaakt, en met witte taf gegarneerd. De taf loopt in een dof, van een schuinen
reep 3 d. breed vervaardigd, om het uitsnijdsel van den hals en om den onderrand van
de mouw heen, verder om den bovenrand van de laatste als eene naar
beide zijden puntig uitloopende epaulette, en is in de rondte met een
schuin reepje grosgrain 1 d. breed geboord; dit heeft ook plaats
met de in schelpen uitgesneden rand van de jaquette. Hier sluiten zich
weder twee gladde reepen van witte taf aan, die van onderen toe zijn gevouwen. De bovenste reep is 5 de onderste 9 d. breed. Beide zijn
glad op elkaar liggende dicht onder de schelpen aan het jaquetje ge-
zet, en vormen elk van achteren aan het midden van den schoot eene
plooi. Voor het overige is de taille volgens de afbeelding met zwarte
kralen grelots gegarneerd. Voor het fatsoen kan men de knippatronen
van de hooge taille met schoot Afb. No. 2 en 3 gebruiken, en op deze
patronen vindt men den onderrand van de nu beschreven taille door
schelpen aangegeven.
Coiffuren (haarkapsels) van Croisat te Parijs.
Afb. No. 23―25.
De bedoelde afb. stellen weder eenige van de altijd geliefde kapsels
voor, die hoe langer hoe meer in den smaak vallen, en op uitnemende
wijze en met goed gevolg de haardrachten uit den klassieken voortijd
nabootsen.
Afb. No. 23 en 24. Coiffure Ceres. Om dit rijke kapsel uit
te voeren maakt men aan de rechter zijde in het voorhaar eene schei-
ding, kamt het grootste gedeelte naar den linker kant en naar boven
over een crêpé tot een dikken rouleau, maakt van het kleinste ge-
deelte aan de rechter zijde een eenvoudige rol verscheidene malen
omgedraaid, kamt het haar verder glad naar boven en verbergt de
einden van het voorhaar onder het bindsel van het achterhaar dat zich zoo hoog mogelijk moet bevinden; een streng vreemd gegolfd
haar mèche serpentine en een krans lokken die over het voor-
hoofd vallen sluiten aan de voorzijde de coiffure af en worden even als de einden van het voorhaar vastgemaakt. Het achterhaar wordt door
het in papillotten te leggen of te branden met kleine krullen gekapt,
en deze met lange dunne haarspelden épingles à la neige traps-
gewijze op een ondergelegde crêpé gestoken. De coiffure is voor het
overige versierd met goudkoord of goudveterband en een bouquet vlier met
zwevende vogeltjes, en verder met afzonderlijke takjes van dezelfde plant.
Afb. No. 25. Coiffure “Athene.” Men deelt het voorhaar, in
geval het de noodige lengte heeft, in twee partijen, de voorste wordt
over een dunne crêpé tot een dof à la valois gekapt, het andere gedeelte
door vlechten of branden sterk gegolfd, en los liggende een weinig uit-
gekamd, waarna men de punten van beide partijen bij elkaar neemt en
onder het bindsel van het achterhaar vastmaakt. Dit laatste wordt van
het bindsel tot aan de kruin naar boven gekamd, men steekt het haar aldaar
met een vlak kammetje vast, waaraan een lange tamelijk dikke crêpé is
bevestigd, en kamt het haar dan nogmaals naar beneden, maar zóó dat de
crêpé gelijkmatig bedekt is. De vast ineengevlochten einden van het ach-
terhaar worden onder den aldus gevormden chignon verborgen. Deze coif-
fure uitnemend voor jeugdige dames geschikt, wordt voltooid door een
kunstig vervaardigde partij lokken (bouquet de frisure) boven den
chignon vastgemaakt, en een smal fluweelen lintje dat er volgens de afbeel-
ding doorheen wordt gewonden. Het spreekt van zelf dat men voor beide
coiffuren als het eigen haar niet dik genoeg is, een kunstig vervaardigden
chignon kan nemen.
Mutsje “Blondine.”
Afbeelding No. 26. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. X, Fig. 38―40.
Ook het négligémutsje heeft den streng rechtlijnigen vorm empire,
heden ten dage door de mode begunstigd en wordt bijna uitsluitend met
guipure Cluny gegarneerd. Aan het model waarvan wij hiernevens de af-
beelding geven, wisselt tusschenzetsel en kant van de hierbovengenoemde
soort met zeer smal gewoon kant tusschenzetsel af ― hierdoor heen
wordt een zwart fluweelen lint gestoken ― en een en ander maakt een fraai
effect bij het breede zeegroene lint, waaruit de rozetten en de strikbanden
bestaan. De breede dof die van onderen dwars door het mutsje heenloopt,
zet er iets zeer eigendommelijks aan bij. Voor den bodem zet men naar Fig.
38, dat de helft van het knippatroon geeft, drie reepen van het guipure
entre-deux met een kanten tusschenzetsel waar doorheen een smal flu-
weelen lintje is gestoken aan elkaar; dan vervaardigt men naar Fig. 39 den
reep doffen door zes afzonderlijke lapjes neteldoek elk 11 d. lang en rijkelijk
Jaquette met een capuchon.
Afb. No. 20. Knippatr. voorzijde v. h. Supplem. No. VI, Fig. 22―26.
Ons model, eene half sluitende jaquette met een capuchon bestaat uit
paars cachemir, is geheel en al met wit lustrine gevoerd, en met dik turksch
zijden koord en met groote ronde knoopen met gekleurde zijde overspon-
nen, versierd. Voor dit jaquetje heeft men 180 d. stof 90 d. breed noodig;
men kan er elke dunne stof of ook wel taf voor gebruiken. Van de boven-
stof en ook van voering ― hier voor neemt men eene dunne zijden stof,
shirting of mousseline ― worden naar elk der Fig. 22 en 23 twee gedeel-
ten, naar elk der Fig. 24, 25 en 26 een gedeelte, langs de dunne lijn in
het midden geknipt, daarna rijgt men de stukken bovenstof en voering die
bijeen behooren op elkaar, en naait in elk voorstuk de voorgeteekende borst-
plooi. Nu worden volgens de overeenstemmende cijfers op de knippatro-
nen, de rug, de zijpanden en voorstukken met een achtersteeknaad aan
elkaar gezet. Rondom den buitenrand van de jaquette naai men de voering
tegen de bovenstof en garneert de laatste daarna met het zijden koord, en de
voorstukken met de knoopen. Voor de mouw knipt men eveneens uit bo-
venstof en uit voering naar Fig. 9 van No. II (het knippatroon dat bij de
hooge taille met schoot Afb. No. 2 en 3 behoort) twee gedeelten, naait ze
van 15 tot 16 en van 17 tot 18 aan elkaar, en garneert den rand van on-
deren met het koord. Daarna wordt de mouw in het armsgat, eerst met een ingeregen koordje voorzien gevoegd, waarbij de naad 18 op 18 van het
voorstuk moet vallen. Nu versiert men den bovenrand van den revers van
de capuchon Fig. 26, ook met voering voorzien, met koord en 2 d. verder
met eene rij knoopen. Men naait den revers met een voorsteekje met 50,
51 en 52 aan dezelfde cijfers van de capuchon, de revers moet een weinig
worden ingerimpeld. Daarna wordt de capuchon zóó dat 50 en ster op de
zelfde teekens vallen, aan het uitsnijdsel van den hals gezet, men verbindt
deze gedeelten door ze op elkaar met een ingeregen koordje te boren en zet
eindelijk aan de hoeken van het uitsnijdsel van den hals haken en oogen,
verder aan elk der punten aan de voorzijde van den revers en van achte-
ren in het midden aan de bovenzijde, een kwast.
[19 Maart 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 65
No. 23. Coiffure “Ceres.” Achterzijde.
No. 27. Mutsje “Lora.” Knipp., keerz. van het Sup-
plem. No. XI, Fig. 41 en 42.
No. 25. Coiffure “Athéne.” Op zijde gezien.
No. 24. Coiffure “Ceres.” Voorzijde.
No. 26. Mutsje “Blondine.” Knippatr., keerzijde van het Supplem.
No. X, Fig. 38―40.
No. 28. Mutsje “Solides.” Knippatr., keerzijde van het Supplem.
No. XII, Fig. 43―45.