in het armsgat; 18 moet op 18 van het voorstuk vallen. Men zal er het garnituur met
behulp der afbeeldingen gemakkelijk op kunnen leggen; de lengte en breedte der reepen
wordt natuurlijk in overeenstemming met de gestalte van de persoon genomen.
Blouse “Amaranth.”
Afb. No. 4. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. I, Fig. 1―5.
Deze neteldoeksche blouse met smalle plooitjes voorzien, is gegarneerd met
entre-deux van guipure Cluny 2½ d. breed en met zeer smal roze taffen lint,
en onderscheidt zich verder door een omgeslagen kraag, die van voren in
spitse punten uitloopt en door hoogopstaande epauletten. Men knipt uit ne-
teldoek of nansoek naar fig. 1 de voorstukken, na eerst het kleine omslagje
afzonderlijk overgenomen en aan het knippatroon te hebben gehecht, en
rekent bij het knippen aan
den voorkant op een zoom 3 d. breed; deze zoomen worden
later met knoopen en knoops-gaten voorzien. Nu legt men in elk der voorstukken naar aanwijzing op fig. 1 twee
plooien, door de stof langs elk
der gepunte lijnen die zich op
de knippatronen bevinden, A
aan A, B aan B, verder C
aan C en D aan D met een
voorsteekje op elkaar te naaien,
waarna men de plooien hierdoor
ontstaan, zoodanig plat legt, dat de naad zich van onderen juist in het mid-
den bevindt. Op den zoom aan den voorkant van het rechter voorstuk wordt
bovendien nog eene plooi van dezelfde breedte gelegd, om het dichtmaken van
de blouse te bedekken. Uit plaatsgebrek hebben wij aan den rug fig. 2 dien vorm
moeten geven welke hij eerst nadat de plooien er in zijn gelegd verkrijgt; de gladde
lijnen op fig. 2 beteekenen de vouwen aan den buitenkant van de plooien die er reeds in zijn genaaid. Men moet dus in een genoegzaam grooten lap eerst 5 plooien leggen en
hem daarna den vorm van fig. 2 geven. Hierop verbindt men den rug met de voorstuk-
ken volgens de overeenstemmende cijfers, legt in den onderrand van de blouse een smal-
len zoom, en zet er aan het ondereind van de ingenaaide plooien een boord 3 d. breed, van de noodige lengte
en uit dubbele stof geknipt, op, waarbij de stof van de blouse tusschen de plooien in, een weinig moet worden
ingerimpeld. Langs het midden van elke plooi en ook langs den schouder naait men er nu een entre-deux
op, dat ook door haakwerk kan vervangen worden, en haalt er tweemaal (zie de afb. No. 5) een gekleurd taffen lintje door, dat aan het ondereind van het entre-deux in twee lussen, elk 4 d. lang, uitloopt. De kraag
naar fig. 4 aaneen en uit dubbele stof geknipt, wordt volgens de afb. aan de voorste hoeken versierd met een
plooi 4 d. breed met een entre-deux er tusschen, verder van achteren in het midden met loodrechte reepen
entre-deux, waarna om den buitenrand een guipure kantje 1 d. breed wordt gezet. Men naait den kraag
met ster en punt aan dezelfde teekens van het halsboordje fig. 3, en wel tusschen de dubbele stof van dit laat-
ste, en zet het dan naar aanwijzing op de knippatronen aan het uitsnijdsel van den hals. Voor elke mouw
wordt naar fig. 5 een gedeelte aaneen geknipt langs de dunne lijn in het midden; men legt er naar aanwijzing
op dit knippatroon aan den rand van onderen drie plooien in, die eveneens in het midden elk met een reep
garnituur worden voorzien. Nu naait men de mouw van 7 tot 8 toe, boort haar aan den rand van onderen
smal om, en garneert haar 5 d. hierboven in de rondte nogmaals met een reep garnituur.
In den bovenrand van de mouw legt men drie plooien, door elk kruis op het daarnaast
liggende punt te hechten; zij worden echter alleen van boven vastgenaaid. De middelste
plooi is met een eind entre-deux 17 d. lang, de beide zijplooien elk met een eind 13
d. lang gegarneerd; het lint dat er doorheen wordt gestoken, loopt aan het ondereind
in lussen, en einden elk 6 tot 7 d. lang uit. Men zet de aldus voltooide mouw, met 7
aan 7 van het voorstuk in het armsgat. Als men zich tot epauletten bepaalt (deze
kleeden eene kleine, tamelijk gezette figuur, minder goed), dan neemt men voor
elk een reep der stof 77 d. lang, deze wordt van het midden af waar hij 7 d.
breed is, naar de zijkanten toe, tot op 2 d. schuin bijgeknipt, de buitenrand
gezoomd, en dan met een smal kantje versierd. in den rechten rand van de-
zen reep legt men drie plooien, in overeenstemming met die in de mouw,
en garneert hem op dezelfde wijze, naait de epaulette eindelijk omhoog-
staande in het armsgat, en
legt om dit laatste een reep
garnituur.
Gehaakt tusschen-
zetsel (guipure) met lint gegar-
neerd.
Afb. No. 5. Fijn haakga-
ren, zeer smal gekleurd
taffen lint.
Dit tusschenzetsel is bijzon-
der goed geschikt ter garneering van blousen, jaquetten, dasjes, fijn lin-
nengoed enz., en wordt op de afb. gedeeltelijk tweemaal met roze taffen lint
doorregen, gedeeltelijk zonder het lint voorgesteld. ― Men begint het tusschen-
zetsel, aan den binnenkant van de buitenste punten, waarvoor men de vereischt
wordende lengte opzet, begint vervolgens elken toer aan dezelfde zijde, knipt dan
den draad aan het eind van elken toer af en legt hem bij het begin weder op nieuw aan.
1ste toer. Afwisselend 1 h. st. (half stokje), 1 kett. (kettingsteek), met den kett. telkens
1 steek van het opzetsel overslaande. ― 2de toer. 1 v. st. (vaste steek) in den 1sten steek
van den vorigen toer, * 13 kett., waarmede men 6 steken overslaat, 1 v. st., 2 blaadjes aan elkander, waarvan elk op de volgende wijze gewerkt wordt: 5 kett., in den 2den hier-
van (van het begin af geteld) 1 st. (met viermaal doorhalen), dat men evenwel nog niet geheel afwerkt, maar
in plaats van de 4de maal doorhalen de lus als tweede steek mede op de naald houdt; 1 gelijk st. in den 1sten van de 5 kett., bij het vervaardigen van dit st. wordt, daar men in het geheel 5 maal doorhaalt, ook het 1ste st. afgewerkt. Het eerste blaadje is nu voltooid; 1 kett., die echter na het tweede blaadje niet gewerkt
wordt, met het tweede blaadje, slaat men 6 steken van den vorigen toer over, 1 v. st. Van * af gedurig her-
halen. ― 3de toer. 7 kett., * 1 v. st. in den middelsten steek van den eersten kett.boog van den vorigen toer,
7 kett., dan 1 blaadje zooals in den 2den toer beschreven is, 1 h. v. st. om den kett., die de beide volgende
blaadjes van den vorigen toer van elkander afscheiden; 1 blaadje, 6 kett. Van * af herhalen. ― 4de toer. 1 v.
st. in den 1sten steek van den vorigen toer, * 6 kett., 1 v. st. in den kett. die naast de punt van het volgende
blaadje ligt. Van * af herhalen. Dit vormt het puntje van den buitenrand. ― 5de toer. Als de 1ste toer. ― 6de toer. 1 v. st. in den 1sten steek van den vorigen toer, * 3 kett., 1 picot (dat is: 3 kett., 1 h. v. st in den 1sten van de 3 kett.), 3 kett., 3 steken van den vorigen toer overslaan, 1 v. st. in den daaropvolgenden (dus
den 4den) steek. Dit vormt het puntje aan den buitenrand. Van * af herhalen.
62 DE GRACIEUSE. [19 Maart 1866. 4e Jaargang.]
No. 6. Gehaakte medaillon ter versiering
van iwtte rokken, enz.
No. 8. Knooppatroon met entre-deux van mignardise, voor gordijnen, tafelkleedjes enz.
No. 5. Gehaakt tusschenzetsel (guipure) met
een garnituur van lint, bij afb. No. 4.
No. 7. Gehaakt tusschenzetsel.