het werken eerst met de zwarte koordzijde geborduurd, de zwarte ruitjes evenwel van de
smalle randjes, die zich langs de beide lange zijden van het patroon bevinden met zwarte
wol gewerkt moeten worden.
Reis- of wandelcostuum.
Afb. No. 16 en 17.
Dit costuum, een nauwtoeloopend kleedje met een paletot, is vervaardigd van
geel foulard (écru), de hoed van rijststroo met bruin taffen lint en korenbloe-
men gegarneerd; parasol van roode zijde met eene blauw taffen voering. Het
garnituur van het costuum dat van voren in een grieksch patroon oploopt,
en zich aan de zijden boven den
rand van den rok met punten voortzet, bestaat uit rolletjes
van schuine reepen bruin fou-
lard. Dit zelfde garnituur
komt nogmaals aan den on-
derrand van den paletot in schelpen uitgeknipt, voor; op
afb. No. 17 is de laatste aan de achterzijde voorgesteld.
Voor dezen paletot kan men het knippatroon van
dien No. 40 blz. 122 van de Gracieuse gebruiken.
Kleedje met eene hooge taille
en schoot (peplos).
Afb. No. 18, (Fig. I), 19 en 20. ― Knippatr. van de taille en van den schoot: voorz. van het Supplem. No.
I, Fig. 1―6.
Het costuum dat wij met Fig. 1 op
de modeplaat te zien geven is van zwart
en wit gevlamd Iersch linnen en bestaat
uit een rok met geeren met eene hooge taille en een afzonderlijken schoot,
waarvan afb. No. 20 den zeer buiten-
gemeenen vorm aan de ach-
terzijde te zien geeft.
Het costuum wordt
gegarneerd met
schuine reepen
zwarte taf,
waarop dicht
naast elkaar,
rijen krijtwitte kralen zijn genaaid, waarmede tegelijkertijd eene guipure kant, die
er naar boven gekeerd, glad op ligt wordt vastgehecht. Bij het vervaardigen van de
taille, die geheel zonder balein, veel heeft van eene nauwsluitende blouse, en als
men eene dunne stof kiest, gevoerd moet worden, knipt men naar elk der Fig. 1 en
2 twee gelijke gedeelten, den rug naar fig. 3 langs de dunne lijn die het midden aan-
geeft, aaneen, voor de mouw kan men het knippatroon nemen, die bij de vierkant
uitgesneden blouse afb. No. 42 in dit nummer behoort. Als men in elk der voorstukken de
borstplooi heeft genaaid, dan zet men tegen den voorkant een reep der bovenstof 3―4
d. breed, voorziet ze met knoopen en knoops-
gaten en naait den rug, de voorstukken en zij-
panden volgens de overeenstemmende cijfers
aan elkaar. Het uitsnijdsel van den hals wordt
met een ingeregen koordje geboord, en de on-
derrand gezoomd; daarna zet men er de mou-
wen in en legt er het garnituur op. Het laatste
kan ook zooals dit op afb. No. 19 is voorge-
steld geschikt worden, maar in dat geval moet de bovenzijde van het
belegsel op den rok eveneens in een grieksch patroon zijn uitgesne-
den. Het boveneind van
den schoot wordt onder den rok verborgen.
Voor den schoot “pe-
plos” die ― als men voor het costuum eene
dunne stof neemt ―
eveneens gevoerd
wordt, moet men
naar elk der fig.
4―6 twee ge-
lijke gedeelten
knippen na
eerst het om-
slag van fig. 6 af-
zonderlijk overgeno-
men en aan het ge-
heel gehecht te hebben, voor de ceintuur een dubbelen reep der
stof ongeveer 6 d. breed en van de noodige wijdte, hetzij van
de stof van het kleedje of van het garnituur. Nu worden
de verschillende gedeelten volgens de overeenstem-
mende cijfers aan elkaar genaaid, waarna men er
het garnituur oplegt en den voltooiden schoot
tusschen de dubbele stof van de ceintuur
zet, die met een gesp van de stof wordt
dichtgemaakt. De taffen reep die het
garnituur van den schoot uitmaakt
is aan ons model 5 d. de guipure
kant 4 d. breed.
Kleedje met een schoot (basque châle).
Afb. No. 18, (Fig. 2) en 21. Knippatr. van den schoot, voorz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 7 en 8.
Het model van dit costuum bestaat uit bruin foulard en is even als dat van Fig. 1 op de mo-
deplaat, samengesteld uit een rok met geeren met eene hooge taille, waarvoor men de
knippatronen van No. 19 kan nemen, verder uit een langen schoot, op afb. No. 21,
aan de voorzijde voorgesteld. Het garnituur om den buitenrand van den schoot, dat
tevens aan den bovenrand van de mouw de epaulette vormt, bestaat uit zwarte
kant met lange grelots van kristallen kralen. Voor den schoot geeft Fig. 7 het
voorstuk, fig. 8 de helft
van het achterste gedeelte.
Naar elk van deze figuren
worden uit bovenstof en
uit voering twee gelijke
gedeelten geknipt,
aan fig. 8 moet eerst
het omslag worden
gehecht, daarna naait men in Fig. 7 de plooi
van punt aan punt tot ster, en verbindt het
achterste gedeelte, en dit met de voorstukken
van 11 tot 12. Als men de voering op de-
zelfde wijze aan elkaar heeft gezet, dan wordt
zij tegen de bovenstof genaaid, waarna men
den schoot tusschen de dubbele stof van een
ceintuur 5 d. breed zet, en er het garnituur
oplegt. De kant om den schoot is 12 duim
breed, die voor de epauletten slechts 6 d.
Kleedje met schoot, voor
meisjes van 6―8 jaar.
Afb. No. 18, (Fig. 3), 22 en 23. Knip-
patr. van de taille en van den schoot:
voorzijde v. h. Supplem. No. IV,
Fig. 16―23.
Elke dunne stof met een garni-
tuur van veterband,
schuine reepen of iets
dergelijks zou voor
ons model geschikt
zijn. Het costuum
bestaande uit
eene hooge taille
met een schoot, met vijf diepe
spleten of punten, is van lichtblauw alpacca genomen, het fraaie garnituur gevormd
van een wit taffen lintje met een borduursel van zwarte koordzijde en kristallen kra-
len, als ook door een guipure kantje. Bij het vervaardigen van de taille knipt men naar
elk der fig. 16 en 17 twee gelijke gedeelten, naar fig. 18 den rug langs de dunne lijn in
het midden aaneen, naar fig. 19 voor elke mouw twee stukken, waarbij men op de afwij-
kende lijnen voor het uitsnijden van de onderste helft moet letten. In de voorstukken
wordt de borstplooi genaaid, zij worden met knoopen en knoopsgaten voorzien, waartoe
men er aan den voorkant een reep der bovenstof
tegen zet, en daarna volgens de overeenstem-
mende cijfers met de zijpanden en den rug ver-bonden; evenzoo de gedeelten van de mouw, waarna men er de mouw inzet, het uitsnijdsel
van den hals met een ingeregen koord boort, en dan de taille aan den rok zet, waarin vooraf
plooien zijn gelegd. Aan ons model is de rok 52 d. lang, 260 d. wijd,
met wit stijf gaas gevoerd, aan den onderrand aan de binnenzijde
met een reep
der bovenstof 6
d. breed, en bo-
venop met gar-
nituur voorzien. Het taffen lintje
van het garni-
tuur dat het aan-zetten van eene guipure 2 d. br.
bedekt, is 1½ d. br. en op regelmatige afstanden met kruissteken van
zwarte koordzijde en in het midden
hiervan met een
kristallen kraal versierd. Voor den schoot moet men uit
bovenstof en voering naar elk der fig. 20―23 twee
gelijke gedeelten knippen en volgens de overeen-
stemmende cijfers aan elkaar zetten, de beide
achterste gedeelten van 45 tot aan den rand
van onderen, waarna tusschen het voorstuk
en het zijpand fig. 20 en 21 als ook tus-
schen fig. 22 en 23 een lange
split open blijft. De bovenkant van
den schoot wordt aan een ceintuur
van een dubbelen rechten reep
der stof gezet, het dicht-
maken van de ceintuur
verborgen door een sier-
lijke rozet van acht
bladeren uit de
stof geknipt en
door een met
stof overtrok-
ken knoop
afgesloten.
134 DE GRACIEUSE. [19 Juli 1866. 4e Jaargang.]
No. 21. Schoot (basque châle) v. h.
kleedje Fig. 2. Afb. No. 18. Voor-
zijde. Knippatr. voorz. van het
Supplem. No. II, Fig. 7 en 8.
No. 22. Schoot voor het kleedje voor meisjes. Afb. No. 18, fig. 3.
Knippatr., voorz. v. h. Suppl. No. IV, Fig. 20―23.
No. 18. Modeplaat.
Fig. 3. Kleedje met schoot voor meisjes van 6―8 jaar. Knippatr.
van de taille en v. d. schoot. Voorz. v. h. Suppl. No. IV, Fig. 16―23.
No. 17. Paletot voor het reiscostuum.
Bij Afb. No. 16. Achterzijde.
No. 20. Schoot peplos (voor het kleedje, Fig. I
afb. No. 18). Achterzijde. Knippatr., voorzijde
van h. Supplem. No. I, Fig. 4―6.
No. 23. Rozet voor de ceintuur
van den schoot voor het kleedje voor
meisjes. Afb. No. 18, Fig. 3. Helft van
de oorspronkelijke grootte.
No. 19. Hooge
taille voor het
kleedje Fig. I,
afb. No. 18.
Knippatr. voorz. v. h. Suppl.
No. I, Fig. 1―3.
Fig. 1. Kleedje met eene hooge taille en schoot (peplos). Knippatr.
van de taille en van den schoot. Voorz. van het Supplem.
No. I, Fig. 1―6.
Fig. 2. Kleedje met schoot (basque châle). Knippatr. van den schoot:
Voorz. van het Supplement No. II, Fig. 7 en 8.