De Gracieuse 19 July 1866 | Page 3

ken zijn gevuld met het volgende opzetsel: afwisselend 3

kett., 1 pic. (dat is 5 kett. 1 h. v. st. in den 1sten hiervan). Op het opzetsel zoodanig teruggaande dat de picots hiervan

naar boven gekeerd zijn, haakt men den

1sten toer. Gedurig 7 kett., na elke hiervan 1 v. st. in den

middelsten van de 3 kett. die zich tusschen den pic. bevin-

den. ― 2de toer. (Weder teruggaande). In elken kett. boog van den vor. toer 1 v. st., gedurig 1 kett., 1 pic., 1 kett. er tusschen. ― Den 3den en laatsten toer werkt men aan de andere zijde van het opzetsel, dat tegenover de picots ligt.

8 v. st. in de volgende 8 steken van het opzetsel, 12 kett.,

men keert het werk om, de 4 laatste steken hiermede over-

slaande, 1 v. st. in den vijfden van de 8 v. st. Op dezen kett.

boog teruggaande worden 7 puntjes en wel elk puntje op de

volgende wijze gewerkt: * 3 kett., 1 v. st. in den 2den, 1 st. in den 1sten van deze 3 kett., dan 1 v. st. in den kett. boog. Van * af nog 6 maal herhalen, voorts van het begin af tot

aan het einde van den toer. Bij de nu volgende bogen verbindt

men evenwel den laatsten van de 3 kett. van elk 1ste puntje

met 1 h. v. st. aan den middelsten steek van

het tegenoverliggende puntje. (Het laatste

puntje van elken voorafgaanden boog). Na

voltooiing van het haakwerk werkt men van

binnen in de bogen volgens de afbeelding het zoogenaamde wieltje, daar men elken

boog eerst kruisgewijze met draden fijn ga-

ren geheel overspant en de kruispunten

daarna eenige keeren mede omrijgt.

Gehaakte kant.

Afb. No. 14. Haakgaren No. 50 en

No. 120.

Het fraaie effect van deze kant bestaat in het door fijn haakwerk nagebootst open patroon,

dat in elken boog gewerkt wordt, zooals afb. No. 14 aantoont. De kant door genoemde afb.

voorgesteld bestaat uit 5 toeren, zij wordt van het midden af op een opzetsel van vereischte

lengte gehaakt. ― 1ste toer. 1 v. st. in elken steek van het opzetsel. ― 2de toer. (teruggaande

aan de andere zijde van het opzetsel). *1 v. st., 11 kett., waarmede men 7 steken van het op-zetsel overslaat. Van * af herhalen. ― 3de toer. * 1 h. v. st. in den kett. boog van den vorigen

toer, 2 kett., 1 h. v. st. in den middelsten van de 7 opzetseken die zich onder den 1sten

kett. boog bevinden, 2 kett., 1 h. v. st. in denzelfden kett. boog, 5 kett. Van * af herha-

len. ― 4de toer. * 1 h. v. st. in den middelsten steek van den naast aanliggenden kett.

boog, 3 kett., in den 1sten hiervan 1 stokje, voor dat men dit evenwel dicht haalt

haakt men nog 1 kett. Van * af herhalen. Met dezen toer is de eene helft van de

kant afgesloten. ― Voor de andere helft hiervan werkt men op den 1sten toer

uit v. st. bestaande den 5den toer. * 5 h. v. st. in de 5 eerste steken van den

vorigen toer, 15 kett., hiermede 9 v. st. overslaan, 1 h. v. st. Op dezen

kett. boog teruggaande, haakt men in elken steek hiervan 1 h. v. st.

Weder op den boog terug, werkt men 6 puntjes, als volgt: 5 kett.

in den 4den hiervan 1 v. st., dan in elk van de 3 volgende kett. 1

st., in den kett. boog 1 h. v. st. Na voltooiing van de 6 puntjes

wordt van * af herhaald, nu verbindt men de 5 kett. van het

eerste puntje van den volgenden boog met 1 h. v. st. aan

de spits van het laatste puntje van den voorgaanden

boog. Voor het open patroon dat met fijn garen van

binnen in de bogen met 2 toeren gewerkt is, geeft

de afbeelding eene genoegzame verklaring.

Tapisserierand voor stoelen,

portières, manden enz.

Afb. No. 15. Gaas, wol in de aangegeven kleu-

ren volgens de verklaring der teekens en

zwarte koordzijde.

Het borduurwerk volgens dit patroon, kan

naar den nieuwsten smaak in het karakter van

het gobelin weefsel, dat is: zooveel mogelijk in

matte kleuren worden uitgevoerd. Deze rand is

het best geschikt ter garneering voor de reeds

genoemde voorwerpen, voorts kan hij ook voor

vensterbankkussens gebezigd worden, en is ook

op zeer fijn gaas uitgevoerd ter versiering van manden geschikt. Ofschoon bij de verklaring der teekens de kleuren reeds zijn aangegeven, voegen wij er echter nog bij, dat de omtrekken van de figuren van het patroon, tot gemak bij

en 43 d. breedte. Twee derden van deze vlakte vormen de eigen-

lijke tasch, een derde het overslag. De eene dwarszijde van deze

vlakte blijft recht, de andere zijde, die het overslag vormt wordt

naar de hoeken afgerond, echter slechts zoover, dat het overslag

op zijde nog eene rechte lijn van 10 d. hoogte behoudt. De souf-

fletten (zijstukken) worden weder van dubb. stof gesneden, bruin voor de bovenstof, grijs voor de voering. Zij zijn elk 17 d. hoog,

11 d. breed; de onderste dwarszijden worden naar de hoeken toe

afgerond. Deze souffletten blijven zonder versiering en worden op de juiste plaats in de tasch genaaid. Daarna omboort men den

naad en den buitenrand van de tasch met bruin wollen band en

versiert haar volgens de afbeelding met een vlecht van drie stroo-

ken bruin leder van 2 d. breedte, zooals op afb. No. 43, bladz. 106 van de Gracieuse 1866 wordt aangewezen. Op de voor- en

op de rugzijde van de tasch bevindt zich een handvatsel van grijs

leder 60 d. lang en 2 d. breed, dat met bruin band geboord en

insgelijks met eene vlecht van bruin leder gegarneerd is. De bin-

nenzijde van de handvatsels zijn met eene rij vischgraatsteken

versierd. De plaats waar de handvatsels worden aangebracht

toont de afbeelding aan. Twee stalen knoo-pen die zich op de tasch bevinden als ook

twee lussen van gomelastiek koord, die aan

het overslag genaaid worden, moeten die-

nen om de tasch dicht te maken.

Wrijfhandschoen. Breiwerk.

Afbeelding No. 12. Harde witte breiwol,

fijne breinaalden.

Daar door de gevoeligheid van de huid, vooral bij kinderen, het

gebruik van een wrijfborstel niet

altijd kan plaats hebben, zoo be-

velen wij dit model onder afbeelding No. 12, in den vorm van een gebreiden hand-

schoen hiervoor aan, die aan eene zijde met dicht over elkander liggende lussen be-

dekt, zeer goed in de plaats van een borstel gebruikt kan worden. Om dezen

handschoen te vervaardigen zet men 60 steken op, verdeelt ze

gelijkmatig op drie naalden en breit 16 toeren, afwisselend 3 ste-

ken recht en 3 steken averechts. Hierdoor vormt men den onder-

rand van den handschoen. Met den 17den toer beginnen de reeds

genoemde lussen, die op de volgende wijze gebreid worden: men

steekt de rechter naald in den eersten steek, als wilde men hem

afbreien, legt den wijsvinger van de linkerhand vlak bij de linker-

naald, achter den genoemden steek en omwoelt den top van den

vinger viermaal met den wollen draad. Daarna steekt men de rech-

ter naald door de omwinding van de draden en breit ze met den

op de naald zijnden steek als een viervoudigen steek af, zoodat de

lussen aan de verkeerde zijde van het werk liggen. De 2de en 3de

naald van dezen toer, worden evenals hiervoor afwisselend 3 ste-

ken recht en 3 averechts gebreid. In den volgenden toer worden

de steken van de naald met de lussen verdraaid afgebreid; dat is:

men steekt in de richting van de rechter naar de verkeerde zijde

van voren naar achteren door den viervoudigen steek. Deze naald

wordt in den 19den en 20sten toer zonder verandering van de beide

volgende naalden geheel recht gebreid. Met den 21sten toer herhaalt zich weder de toer met lussen. Men werkt

nu de hiervoor beschrevene toeren in dezelfde volgorde

tot aan den 60sten toer, waarmede de mindering begint.

Dit geschiedt namelijk in de 15 volgende toeren, daar in

elken toer de beide eerste steken van de 2de naald en de

beide laatste steken van de 3de naald telkens als 1 steek

te zamen worden gebreid; bovendien mindert men ook

aan de naald van de lussen ― uitgenomen den toer lus-

sen ― bij den eenen aan het begin en bij den anderen toer

aan het einde van elke naald. Nadat de 15 toeren gebreid

zijn, moeten aan beide zijden van den handschoen nog

aan elk 10, dus in het geheel 20 steken, over zijn, die

men ― telkens 1 steek van de lussen en 1 steek van de

effen zijde te zamen neemt ― als 10 steken afkant.

Daarna wordt de handschoen omgekeerd, waardoor de

lussen op de rechter zijde komen.

Gehaakte kant.

Afbeelding No. 13. Haakgaren No. 60.

Men begint de kant boven de punten die met kantste-

[19 Juli 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 133

No. 12. Wrijfhandschoen. Breiwerk. Helft van de oorspronkelijke grootte.

No. 13. Gehaakte kant.

No. 16. Reis- of wandelcostuum. (Achterzijde van den paletot afb. No. 17).

Verklaring der teekens: zwart, bruingeel, tusschensoort blauw.

No. 15. Tapisserierand voor stoelen, portières, manden enz.

No. 14. Gehaakte kant.