ken zijn gevuld met het volgende opzetsel: afwisselend 3
kett., 1 pic. (dat is 5 kett. 1 h. v. st. in den 1sten hiervan). Op het opzetsel zoodanig teruggaande dat de picots hiervan
naar boven gekeerd zijn, haakt men den
1sten toer. Gedurig 7 kett., na elke hiervan 1 v. st. in den
middelsten van de 3 kett. die zich tusschen den pic. bevin-
den. ― 2de toer. (Weder teruggaande). In elken kett. boog van den vor. toer 1 v. st., gedurig 1 kett., 1 pic., 1 kett. er tusschen. ― Den 3den en laatsten toer werkt men aan de andere zijde van het opzetsel, dat tegenover de picots ligt.
8 v. st. in de volgende 8 steken van het opzetsel, 12 kett.,
men keert het werk om, de 4 laatste steken hiermede over-
slaande, 1 v. st. in den vijfden van de 8 v. st. Op dezen kett.
boog teruggaande worden 7 puntjes en wel elk puntje op de
volgende wijze gewerkt: * 3 kett., 1 v. st. in den 2den, 1 st. in den 1sten van deze 3 kett., dan 1 v. st. in den kett. boog. Van * af nog 6 maal herhalen, voorts van het begin af tot
aan het einde van den toer. Bij de nu volgende bogen verbindt
men evenwel den laatsten van de 3 kett. van elk 1ste puntje
met 1 h. v. st. aan den middelsten steek van
het tegenoverliggende puntje. (Het laatste
puntje van elken voorafgaanden boog). Na
voltooiing van het haakwerk werkt men van
binnen in de bogen volgens de afbeelding het zoogenaamde wieltje, daar men elken
boog eerst kruisgewijze met draden fijn ga-
ren geheel overspant en de kruispunten
daarna eenige keeren mede omrijgt.
Gehaakte kant.
Afb. No. 14. Haakgaren No. 50 en
No. 120.
Het fraaie effect van deze kant bestaat in het door fijn haakwerk nagebootst open patroon,
dat in elken boog gewerkt wordt, zooals afb. No. 14 aantoont. De kant door genoemde afb.
voorgesteld bestaat uit 5 toeren, zij wordt van het midden af op een opzetsel van vereischte
lengte gehaakt. ― 1ste toer. 1 v. st. in elken steek van het opzetsel. ― 2de toer. (teruggaande
aan de andere zijde van het opzetsel). *1 v. st., 11 kett., waarmede men 7 steken van het op-zetsel overslaat. Van * af herhalen. ― 3de toer. * 1 h. v. st. in den kett. boog van den vorigen
toer, 2 kett., 1 h. v. st. in den middelsten van de 7 opzetseken die zich onder den 1sten
kett. boog bevinden, 2 kett., 1 h. v. st. in denzelfden kett. boog, 5 kett. Van * af herha-
len. ― 4de toer. * 1 h. v. st. in den middelsten steek van den naast aanliggenden kett.
boog, 3 kett., in den 1sten hiervan 1 stokje, voor dat men dit evenwel dicht haalt
haakt men nog 1 kett. Van * af herhalen. Met dezen toer is de eene helft van de
kant afgesloten. ― Voor de andere helft hiervan werkt men op den 1sten toer
uit v. st. bestaande den 5den toer. * 5 h. v. st. in de 5 eerste steken van den
vorigen toer, 15 kett., hiermede 9 v. st. overslaan, 1 h. v. st. Op dezen
kett. boog teruggaande, haakt men in elken steek hiervan 1 h. v. st.
Weder op den boog terug, werkt men 6 puntjes, als volgt: 5 kett.
in den 4den hiervan 1 v. st., dan in elk van de 3 volgende kett. 1
st., in den kett. boog 1 h. v. st. Na voltooiing van de 6 puntjes
wordt van * af herhaald, nu verbindt men de 5 kett. van het
eerste puntje van den volgenden boog met 1 h. v. st. aan
de spits van het laatste puntje van den voorgaanden
boog. Voor het open patroon dat met fijn garen van
binnen in de bogen met 2 toeren gewerkt is, geeft
de afbeelding eene genoegzame verklaring.
Tapisserierand voor stoelen,
portières, manden enz.
Afb. No. 15. Gaas, wol in de aangegeven kleu-
ren volgens de verklaring der teekens en
zwarte koordzijde.
Het borduurwerk volgens dit patroon, kan
naar den nieuwsten smaak in het karakter van
het gobelin weefsel, dat is: zooveel mogelijk in
matte kleuren worden uitgevoerd. Deze rand is
het best geschikt ter garneering voor de reeds
genoemde voorwerpen, voorts kan hij ook voor
vensterbankkussens gebezigd worden, en is ook
op zeer fijn gaas uitgevoerd ter versiering van manden geschikt. Ofschoon bij de verklaring der teekens de kleuren reeds zijn aangegeven, voegen wij er echter nog bij, dat de omtrekken van de figuren van het patroon, tot gemak bij
en 43 d. breedte. Twee derden van deze vlakte vormen de eigen-
lijke tasch, een derde het overslag. De eene dwarszijde van deze
vlakte blijft recht, de andere zijde, die het overslag vormt wordt
naar de hoeken afgerond, echter slechts zoover, dat het overslag
op zijde nog eene rechte lijn van 10 d. hoogte behoudt. De souf-
fletten (zijstukken) worden weder van dubb. stof gesneden, bruin voor de bovenstof, grijs voor de voering. Zij zijn elk 17 d. hoog,
11 d. breed; de onderste dwarszijden worden naar de hoeken toe
afgerond. Deze souffletten blijven zonder versiering en worden op de juiste plaats in de tasch genaaid. Daarna omboort men den
naad en den buitenrand van de tasch met bruin wollen band en
versiert haar volgens de afbeelding met een vlecht van drie stroo-
ken bruin leder van 2 d. breedte, zooals op afb. No. 43, bladz. 106 van de Gracieuse 1866 wordt aangewezen. Op de voor- en
op de rugzijde van de tasch bevindt zich een handvatsel van grijs
leder 60 d. lang en 2 d. breed, dat met bruin band geboord en
insgelijks met eene vlecht van bruin leder gegarneerd is. De bin-
nenzijde van de handvatsels zijn met eene rij vischgraatsteken
versierd. De plaats waar de handvatsels worden aangebracht
toont de afbeelding aan. Twee stalen knoo-pen die zich op de tasch bevinden als ook
twee lussen van gomelastiek koord, die aan
het overslag genaaid worden, moeten die-
nen om de tasch dicht te maken.
Wrijfhandschoen. Breiwerk.
Afbeelding No. 12. Harde witte breiwol,
fijne breinaalden.
Daar door de gevoeligheid van de huid, vooral bij kinderen, het
gebruik van een wrijfborstel niet
altijd kan plaats hebben, zoo be-
velen wij dit model onder afbeelding No. 12, in den vorm van een gebreiden hand-
schoen hiervoor aan, die aan eene zijde met dicht over elkander liggende lussen be-
dekt, zeer goed in de plaats van een borstel gebruikt kan worden. Om dezen
handschoen te vervaardigen zet men 60 steken op, verdeelt ze
gelijkmatig op drie naalden en breit 16 toeren, afwisselend 3 ste-
ken recht en 3 steken averechts. Hierdoor vormt men den onder-
rand van den handschoen. Met den 17den toer beginnen de reeds
genoemde lussen, die op de volgende wijze gebreid worden: men
steekt de rechter naald in den eersten steek, als wilde men hem
afbreien, legt den wijsvinger van de linkerhand vlak bij de linker-
naald, achter den genoemden steek en omwoelt den top van den
vinger viermaal met den wollen draad. Daarna steekt men de rech-
ter naald door de omwinding van de draden en breit ze met den
op de naald zijnden steek als een viervoudigen steek af, zoodat de
lussen aan de verkeerde zijde van het werk liggen. De 2de en 3de
naald van dezen toer, worden evenals hiervoor afwisselend 3 ste-
ken recht en 3 averechts gebreid. In den volgenden toer worden
de steken van de naald met de lussen verdraaid afgebreid; dat is:
men steekt in de richting van de rechter naar de verkeerde zijde
van voren naar achteren door den viervoudigen steek. Deze naald
wordt in den 19den en 20sten toer zonder verandering van de beide
volgende naalden geheel recht gebreid. Met den 21sten toer herhaalt zich weder de toer met lussen. Men werkt
nu de hiervoor beschrevene toeren in dezelfde volgorde
tot aan den 60sten toer, waarmede de mindering begint.
Dit geschiedt namelijk in de 15 volgende toeren, daar in
elken toer de beide eerste steken van de 2de naald en de
beide laatste steken van de 3de naald telkens als 1 steek
te zamen worden gebreid; bovendien mindert men ook
aan de naald van de lussen ― uitgenomen den toer lus-
sen ― bij den eenen aan het begin en bij den anderen toer
aan het einde van elke naald. Nadat de 15 toeren gebreid
zijn, moeten aan beide zijden van den handschoen nog
aan elk 10, dus in het geheel 20 steken, over zijn, die
men ― telkens 1 steek van de lussen en 1 steek van de
effen zijde te zamen neemt ― als 10 steken afkant.
Daarna wordt de handschoen omgekeerd, waardoor de
lussen op de rechter zijde komen.
Gehaakte kant.
Afbeelding No. 13. Haakgaren No. 60.
Men begint de kant boven de punten die met kantste-
[19 Juli 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 133
No. 12. Wrijfhandschoen. Breiwerk. Helft van de oorspronkelijke grootte.
No. 13. Gehaakte kant.
No. 16. Reis- of wandelcostuum. (Achterzijde van den paletot afb. No. 17).
Verklaring der teekens: zwart, bruingeel, tusschensoort blauw.
No. 15. Tapisserierand voor stoelen, portières, manden enz.
No. 14. Gehaakte kant.