Gebreide sluier.
Afbeelding No. 41 en 42.
Deze van wol gebreide sluier is voor volwassenen zoowel als voor
kinderen, eene uitmuntende beschutting tegen koude en een ruwe
lucht. Afb. No. 41 stelt een zoodanigen sluier verkleind en in eene
uitgespreide ligging voor; het model is van zwarte ijswol in een open patroon gebreid, rondom met eene gebreide kant omgeven en heeft eene lengte van 60, eene breedte van 45 d. Men vervaardigt een zoo-danigen sluier naar een patroon van papier, volgens Afb. No. 41 ge-knipt. Daar het fatsoen van den sluier door naar vereischte te meer-
deren en te minderen verkregen wordt, moet men bij het werken het
gebreide gedeelte dikwijls met het papieren patroon verge-lijken en daarnaar hoofdzakelijk inrichten. Men kan den sluier van zwarte of witte ijs- of florawol, volgens het patr. van ons model of volgens afb. No. 42 breien. Voor eerst-
genoemde zet men (aan den onderrand van den sluier begin-nende) 45 st. op houten breinaalden van overeenkomen-de grofte op en breit dan den 1. toer. 2 r., overh., omsl., 3 te zamen breien, omsl., overh. ― 2. toer wordt geheel r. gebreid, van elken omslagdraad breit men in dezen toer 1 steek r. en 1 steek aver. ― 3. toer. 1 r., * overh., omsl., 3 te zamen breien, omsl., overh., omsl., overh. Van * af herh. ― 4. toer. Als de 2. toer. ― 5. toer. * 2 r., overh., omsl., 3 te zamen breien, omsl., 3 te zamen breien. Van * af herh. ― 6. toer. Als de 2. toer. ― Het patr. begint, nadat men 4 toeren geheel recht gebreid heeft, met den 1. toer, doch wordt nu verzet liggende gevormd, zooals de afb. aantoont, ook worden de fig. Van het patr., door het vereischte meerderen aan het begin en einde van de toeren,
zooals van zelf spreekt vermeerderd.
Het patr. van afb. No. 42 bestaat uit de volgende twee toeren: 1. toer. 1 st. afb., dan afwisselend omsl., mind. 2. toer. Recht, van elken omslagdraad wordt 1 steek ge-
breid. Is het breiwerk voltooid, dan wordt het gevocht en men spant het op een bordpapier of houten deksel uit, evenwel het fatsoen van den sluier in aanmerking nemen-de, laat het daarop droogen en omgeeft den sluier met
eene kant, die op de volgende wijze gebreid wordt.
Op een opzetsel van 13 steken breit men den 1. toer.
Afh., overh., omsl., over., 2 r., overh., omsl., 4 r.
2. toer. Recht. Van elken omslagdraad worden ge-
durig 2 steken 1 r., 1 aver. gebreid. ― 3. toer.
Afh., overh., omsl., overh., overh., omsl., overh.,
overh., omsl., 3 r. ― 4. toer. als de 2. toer. ―
5. toer. Afh., overh., omsl., overh., 2 r.,
overh., omsl., overh., 4 r. ― 6. toer. Als de
2. toer. ― 7. toer. Afh., overh., omsl., overh., overh., omsl., overh., overh.,
omsl., 4 r. ― 8. toer. Als de 2. toer. ―
9. toer. Afh., overh., omsl., overh., 2 r., overh., omsl., overh., 5 r. ― 10. toer. Als
de 2. toer. ― 11. toer. Afh., overh., omsl.,
overh., overigens recht. ― 12.
toer. Als de 2. toer. ― 13. Als de 11. toer. ― In den
14. toer kant men de 3 eerste steken van het werk
af, zoodat men weder 13 steken op de naald
heeft, die recht gebreid worden. Men herhaalt nu van den 1. tot den
14. toer tot dat de kant
de vereischte lengte heeft.
Wij kunnen onze abonnées wel verzekeren dat deze
sluier zeer fraai is.
Gehaakte shawl voor heeren bij
het jachtcostuum.
Afb. No. 43―46. 25 lood zephirwol tusschen-
kleur bruin, 1 lood castor wol de kleuren overeen-
komstig de verklaring der teekens, eene haak-
naald van 1½ d. in omvang.
Ons model is met bruine zephirwol en op een op-
zetsel van 60 steken (31 d., breedte van den schawl) met
den tunischen steek gewerkt; de lengte bedraagt 378 patr.
toeren of 210 d. Aan de einden is de shawl met een hertekop
met den kruissteek met castorwol, de kleuren volgens de verkla-
ring der teekens uitgevoerd, versierd. De franje is 18 d. breed, die de
dwarsranden van den shawl, volgens de hierboven gegeven aanwijzing
vervaardigd, omgeeft, is met bruine zephirwol en met kettingsteken
gewerkt; elk eind loopt uit in een bosje. Om deze bosjes in elk eind franje
te verkrijgen, omhaakt men eerst (zie afb. No. 44) drie wollen draden elk van 6 d. lengte in het midden nemende, met een wollen draad die men tot eene lus
geschikt, voor het vervaardigen van de franje heeft aangelegd, waarvan een
einde 3 d. lang wezen moet. Men steekt volgens aanwijzing de punt
van de pijl volgende, de naald door de lus, werkt de 3 draden om-
vattende 1 h. v. st. en voegt het korte eind van den draad bij het bosje
mede in. Met het langere eind draad haakt men volgens afb. No. 45 een eind kettingsteken van 18 d. lengte (1 eind franje), bevestigt dit eind door 1 v. st. aan den dwarsrand van den shawl en werkt dan op gelijke wijze het volgende einde, ditmaal echter in tegenovergestelde richting, dat wil zeggen, men haakt eerst 1 v. st. in den volgenden st. van den dwarsrand, voert dan de kettingsteken en eindelijk de bosjes uit. De voltooide shawl wordt in elken steek van den dwarsrand met
een zoodanig eind franje voorzien, hetgeen een nieuw en tevens dege-
lijk soort van franje uitmaakt.
Kleedje van touw en soutache. Weefwerk.
Afb. No. 47 en 48. Touw tusschenbeide van dikte, rood wollen
soutache, kleine spijkertjes, eene groote zoogenaamde pak-
naald, een houten raam.
Uit een eenvoudig houten raam, van 4 stokjes gevormd en
met kleine spijkertjes voorzien, bestaat het eenvoudig weefgetouw,
waarop dit uitstekend practische kleedje van touw en rood wol-
len soutache vervaardigd wordt. De grootte van het raam, dat ook door een platte houten kist vervangen kan worden, richt
men naar den vorm en de grootte, die men aan het kleedje wenscht te geven in; ons model heeft eene lengte van 42, eene breedte van 30 d. ter vervaardiging hiervan voorziet men eerst het genoemde raam aan de beide lange zijden met kleine spijkertjes, op een re-gelmatigen afstand van ½ d., die aan beide zijden nauwkeurig over elkander moeten staan, zooals afb. No. 48 voorstelt. Deze afb. stelt een klein raam en de uitvoering van het werk op de helft van de oorspr grootte voor. Zoo als zichtbaar is, bevestigt men het touw van boven aan den eersten spijker aan den rechter hoek van het raam en spant het volgens de afb. over het raam, terwijl men hierbij afwisselend een spijker van de eene dan den spijker met dezen overeenkomende aan de andere zijde met den draad omvat. De draad moet evenwel niet te strak worden aangehaald, het eind van het touw wordt aan den laatsten spijker van onderen, aan
den linker hoek van het raam vastgemaakt. Nu begint het eigenlijke weven. Men steekt hiervoor een langen
draad soutache in eene groote naald, zooals de afb. aan-
toont, bevestigt het ins-
gelijks van boven aan den eersten spijker aan den rechter hoek, en haalt het soutache in heen- en te-
ruggaande rijen evenals bij het stoppen door de lagen draden van het touw, waarbij men in de
1. rij afwisselend 1 draad van het touw overslaat, een met de naald opneemt, en in de overige rijen naar aanwijzing van het patroon hetzij een of meer draden opneemt of overslaat. Alle onregelmatigheden moe-ten daarbij zorgvuldig vermeden worden. Bij eene nauwkeurige waarneming van het patroon op afb. No. 48 zal men duidelijk zien welke draden opgenomen, welke overgeslagen zijn, te meer, daar aan het onvoltooide einden van het weefsel, de dra-den soutache ter verduidelijking minder dicht zijn voorgesteld. Daar bij het werken
de draden soutache niet dadelijk dicht aan
elkander komen, zoo schuift men na vol-
tooiing van elke rij den draad soutache met
de naald dicht aan, zóó, dat de eerste rij van
het weefsel dicht aan de rij spijkers komt. Het
aanleggen van een nieuwen draad soutache ge-
schiedt gedurig aan het einde van eene rij, door
de einden van beide draden aan elkander te naaien.
Na voltooiing van het doorstoppen naait men de dra-
den van het begin en einde vast, neemt het werk van het
raam, omhaakt de buitenranden met vaste steken met sou-
tache en omgeeft het met een gebreiden rand van touw of met
eene ruche van wollen band. Voor den rand zet men met touw op
dikke stalen breinaalden 2 steken op, en breit gedurig heen en weder,
tot de rand de genoegzame lengte verkregen heeft, als volgt: 1. toer. Om-
slaan, 2 steken verdraaid te zamen breien. Bij de volgende toeren op
gelijke wijze uitgevoerd, breit men echter gedurig den steek met den om-
slagdraad te zamen.
No. 60. Collier à l’Africaine. Verkleind.
Bijvoegsel van de Gracieuse.
No. 54. Armband van rozen. Verkleind.
No. 53. Collier van rozen. Verkleind.
No. 58. Geraamte en wijdte van bewerking van
den waaier van vederen. Zie afb. No. 57.
Verkleind.
No. 52. Coiffure van rozen op een kam geschikt. Verkleind.
No. 59. Gebreid dameslaarsje. Verkleind.
No. 57. Waaier van onderen.
Voorzijde. Verkleind.
No. 55. Oorhanger van een roos.
Oorspr. grootte.
No. 56. Broche van een roos. Oorspr. grootte.