zij bekoorlijk gekleed zal zijn. Daarbij is de wijze van samenstelling
zoo eenvoudig, dat elke vrouwenhand het kan vervaardigen, de be-
standdeelen zoo weinig kostbaar, dat ze, met zeer beperkte middelen
toch kunnen worden aangeschaft.
Afb. No. 52. Coiffure. Eene guirlande rozen 60 d. lang, wordt zoodanig aan het schild van een chignonkam bevestigd, dat de beide afhangende einden in knoppen uitloopende, even lang zijn. Bij het kappen, worden de einden van de coiffure in het haar onder den chig-non vastgestoken. ― Afb. No. 53. Collier. Op een eind zwart flu-weelen lint, ongeveer 1 d. breed, 50 d. lang en met taffen lint gevoerd, zijn op gelijke afstanden negen roosjes genaaid. Van voren in het mid-
den is eene plooi in het lint gelegd, en aldaar
met eene grootere roos versierd. De collier
wordt met haken en oogen dichtge-
maakt. ― Afb. No. 54. Armband.
Deze wordt op dezelfde wijze als
de collier vervaardigd, het
spreekt echter van zelf, dat
de lengte van het flu-
weelen lint naar de dikte van den arm wordt genomen en de roosjes dichter naast elkaar moeten liggen. Afb. No. 55 en 56.
Oorhangers en
broche. Voor de be-
standdeelen bij het ver-vaardigen van de eerste behalve de twee roos-
jes, kan men oude oor-ringen nemen, waar de roosjes met dikke zij-
den draden aan worden vastgemaakt. Voor de
broche wordt eene groote roos, met een dikken zijden draad aan de
naald van een broche vastgehecht. Op deze zelfde wijze kan men deze
versierselen ook van andere soorten van bloemen vervaardigen.
Waaier van vederen.
Afb. No. 57 en 58. Kleine witte en zwarte duive-
vederen, met wit omwoeld ijzerdraad, tusschensoort grofte, witte stijve tulle, een lapje roze taf, kleine
kristallen en zwarte kralen.
Deze waaier van witte en zwarte duivevederen, op
een geraamte, van ijzerdraad en stijve tulle vervaardigd,
genaaid, kan in de comedie, in de concert of balzaal,
maar ook als haardscherm gebruikt worden. Aan de vervaar-
diging is niet veel moeite verbonden. Men knipt eerst voor den
grondvorm van den waaier van stijve tulle, een gedeelte naar den
vorm van afb. No. 58, echter 17½ d. lang en 15 d. breed in door-
snede in het midden gemeten, zoomt in den buitenrand van dit ge-
deelte een eind ijzerdraad, dat aan den onderrand 12 duim over den grondvorm moet komen, en naait er dan volgens afbeelding No.
58 8 einden ijzerdraad op, die elk eveneens 12 d. lang over den grond-
vorm moeten reiken. Deze einden ijzerdraad dienen als steel voor den waaier en vormen aan het ondereinde, elke vijf van elkaar afgebogen
en dan volgens de afbeelding weder vereenigd den ring, die zich aan
den steel bevindt. Men omwoelt eerst den ring en den steel dicht en gelijkmatig met wit katoen, den eerste daarna met kleine aangeregen kristallen kralen, dan laatste met zwarte kralen. Op den grondvorm
van het tot dusverre voltooide geraamte, naait men op de zijde met ijzerdraad bedekt, en aan den buitenrand beginnende, de vederen in
rijen op, deze worden dicht naast elkaar liggende en in verzette rijen zóó geschikt, dat er geene opening tusschen blijft, en de
eene veder juist het aanzetten van de andere bedekt. De eerste
rij wordt met zwarte vederen uitgevoerd, deze moeten op meer
dan de helft van de lengte boven den buitenrand van den grond-
vorm uitsteken. Afb. No. 58 stelt de eerste en tweede rij, de
laatste echter van witte vederen, in de bewerking voor, en tevens op welke wijze de vederen moeten worden vastgehecht. Al verder
voortwerkende naait men tot op eene ronding van 5 d. in door-
snede slechts witte vederen op, vult deze ronding met zwarte ve-
deren, en het midden weder met een bloem van vederen. Ten
einde de laatste te vervaardigen, windt men 8 kleine witte vederen bladvormig geknipt, gedeeltelijk over elkaar liggende met een zij-
den draad aan een eind ijzerdraad, geeft het midden van de bloem met een zwarte kraal aan, steekt het ijzerdraad door de tulle naar de achterzijde van den waaier, waar het wordt vastgehecht, en bekleedt de verkeerde zijde met roze taf; de buitenrand wordt
smal naar binnen omgevouwen en tegen de tulle genaaid.
Aan de samenstelling van dezen waaier is, zooals wij hierboven aanmerkten niet veel moeite verbonden, daarbij zijn de grondstoffen ― witte en zwarte duivevederen ― gemakkelijk te verkrijgen. Dames welke in de gelegenheid mochten zijn, vederen van verschillende vogels, in allerlei schitterende kleuren bijeen te verzamelen, zon-
der hieruit naar eigen goedvinden, fraaie bloemen en bouquetten voor den fond van een vuurscherm of iets dergelijks, kunnen ver-
vaardigen.
34 [19 Januari 1866. 5e Jaargang.]
Voetkussen met een overtrek van vederen.
Afb. No. 50. Een gepolijst houten geraamte 50 d. lang, 43 d. breed
en 10 d. hoog. Lange en korte hanevederen.
Dit voetkussen kan in den winter dubbele dienst bewijzen daar het
de voeten warm houdt. Een houten geraamte met een hoog kussen met springveeren voorzien, rust op vier lage voetjes. Het kussen wordt eerst met grijs katoen overtrokken, dan met hanevederen bedekt; korte gekrulde vederen vormen in het midden van het kussen een rozet, terwijl de lange veeren het kussen tot aan den buitenrand be-dekken, en gedeeltelijk het geraamte verbergen. Wat de bewerking
van het bekleeden betreft, merken wij aan dat de
vederen in dichte rijen en verzet liggende
op het kussen worden genaaid, en men
aan den buitenrand begint.
Bal- of gekleede toi-
letten.
Afb. No. 51.
Al deze robes zijn met geeren geknipt (forme empire of princesse), hoe verschillend zij anders ook zijn opgemaakt en
versierd.
Fig. 1. Kleedje van wit geribd krip, (crêpe coton) aan den onderrand gegarneerd met vier gedeeltelijk over elkaar liggende schuine reepen roze taf, die vol-
gens de afbeelding in de rondte om den rok zijn gelegd, van vo-
ren het midden vrij laten, en er aan elk der einden met een rozet van gekrulde witte franje op ge-
hecht. Chemise russe van geplooide krip. ― Fig. 2. Kleedje van
blauw taf met een ingezet tablier, van wit grosgrain, dat
met breede kant met blauw taffen reepen er opgehecht, is be-
dekt. Dezelfde reepen, met smalle kant versierd, sluiten dit gar-
nituur aan beide zijden af, en loopen rondom den onderrand
van den rok voort. Tusschen de reepen zijn witte waspaar-
len gehecht. Dit smaakvolle garnituur wordt voltooid met eene guirlande rozen, die op den linker schouder vastgehecht, tot over de ceintuur afhangt. ― Fig. 3.
Onderkleedje van tarlatan met goud gedrukt, met drie
smalle volants in de rondte, bovenkleed in den vorm van
eene tuniek van hetzelfde tarlatan, in de lengte in doffen ge-
schikt, aan den onderrand à la grecque uitgesneden en
boven elke punt met een strik van lilas taffen lint versierd. ―
Fig. 4. Kleedje van blauwe taf, gegarneerd met ruches en rozetten
van dezelfde stof. Op den linker schouder een parelmoeren agraffe,
waarvan lange einden blauw lint afhangen. Blauwe ceintuur met een
schoot, van einden lint gevormd. Chemise russe van wit zijden tulle in
doffen geschikt. ― Fig. 5. Kleedje van lilas taf, tuniek van paarse taf, beiden
zijn met schuine reepen van zwart fluweel en met kristallen knoopen: de laatsten bovendien met zwarte kant gegarneerd. ― Fig. 6. Kleedje van groene
taf, met een ingezet tablier van wit grosgrain, dat met groote rozetten van groen lint gegarneerd en aan beide zijden met doffen van witte krip en
schuine reepen groen grosgrain in eene donkerder nuance, is afgezet. Om de laatsten alsook om de strikken van dezelfde stof, is witte kant gezet. Op de taille en op de mouwen komt hetzelfde garnituur voor. ― Fig. 7. Kleedje van paarse taf gegarneerd met zwart kanten entre-deux, jaquette met hetzelfde garnituur en mouwen van zwarte geweven kant. ― Fig. 8. Onder-kleedje van witte tullen krip met volants. Bovenkleedje van roze krip, vol-gens de afbeelding aan den onderrand in schelpen en punten uitgeknipt, en met smalle wit kemelsharen franje en schuine reepen roze satijn afgesloten.
Een soortgelijk garnituur bootst op de robe twee rokken, op dezelfde wijze uitgesneden, na. De taille is gegarneerd met eene tullen krippen echarpe op den rechter schouder met een witte roos vastgehecht en on-der den linker arm losjes door elkaar geslingerd. ― Fig. 9. Robe van korenbloemenblauw zijden reps, doorloopend met afzonderlijke vlok-ken, verder met reepen en groote rozetten van zwanedons, elk in het midden met een kristallen kraal voorzien, versierd. ceintuur van wit
grosgrain.
Versierselen van rozen.
Afb. No. 52―56.
Het was een even gelukkig als poëtisch denkbeeld, uit kunstbloe-
men, die boven de natuurlijke het voordeel hebben dat zij onverwelke-lijk zijn, niet slechts coiffuren maar ook colliers, armbanden enz. te vervaardigen. Bloemen toch zullen altoos het schoonste sieraad voor meisjes en jonge vrouwen zijn. Jeugd is aanminnigheid, maar deze heeft geen pracht, niet het schitteren van goud en edelgesteenten noo-dig. Het liefelijke van een bloemenversiersel heeft tevens iets nederigs, de eenvoudigheid maakt het daarom niet onbeteekenend, en in de keus
der kleuren kan gevoel voor smaak aan den dag worden gelegd.
Onze afbeeldingen stellen zulke versierselen van kunstrozen voor, en wel eene coiffure, een collier, armband, oorhanger en broche. Als men zich de kleurenpracht, de glinsterende dauwdruppen op het roosje en daarbij het frissche groen van de bladeren voorstelt, dan heeft men het fraaiste versiersel, dat aan elke jonge dame zal bekoren, en waarmede
No. 64. Berthe “Nerina.” Bij afb. No. 1, Fig. 1.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XVI, Fig. 40.
No. 62. Pelerine van wit satijn. Beschrijving en knippatr.
Voorz. v. h. Supplem. No. VII, Fig. 20 en 21.
No. 66. Talma voor jonge meisjes.
Beschrijving en knippatroon Voorzijde v. h. Supplem. No. II, Fig. 2―4.
No. 63. Pelerine van wit cachemir. Beschr. en knippatr.
Voorz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 18 en 19.
No. 61. Pelerine met echarpes.
Beschr. en knippatr. Keerz. v. h. Suppl. No. XVII, Fig. 41 en 42.
No. 65. Jaquette “Bolero.” Bij afb. No. 1, Fig. 2. Knippatr.
keerz. van h. Supplem. No. XIX, Fig. 46 en 47.
No. 67. Talma met een capuchon. Beschrijving en knippatr. voorz.
van het Supplem. No. VIII, Fig. 22―24.
No. 68. Beduine (sortie de bal). Beschrijving en knippatr. voorz.
van het Supplem. No. I, Fig. 1.