wisseling van kleur zooals vermeld is, gewerkt. Men breit nu 32 toe-ren in een gelijk getal steken, in de daarop volgende 44 toeren meer-dert men aan het begin van elken toer een steek, zoodat de 76ste toer 82 steken telt, dan breit men nog 14 toeren zonder meerderen. Daar-na volgen er voor de zool van de laars nog 11 toeren met zwarte cas-torwol geheel recht gebreid, in den eersten van deze toeren worden de steek en omslagdraad van den vorigen toer als 1 steek gebreid,
waarbij men evenwel in het midden van elken toer 2 maal na elkander
twee steken te zamen breit. Het breiwerk wordt daarna tot op de helft toegevouwen, zoodat de steken tegen over elkander komen; daarna kant men de 2 tegenover elkander liggende steken te zamen af. De beide schuine lange zijden van het gebreide gedeelte worden nu te zamen genaaid, zoodat de zwarte ribben van het breiwerk zich op de buitenzijde bevinden, de einden van de draden worden zorgvuldig bevestigd. Daarna verbindt men den toon van den voet met den toon
[19 Januari 1866. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 35
van de zool en bedekt den naad van het voetblad op de rechte zijde met eene rij kettingsteken van zwarte castorwol. Twee koorden van vereischt
wordende lengte van witte wol met kettingsteken gehaakt, worden daarna kruisgewijze over den naad van het voetblad door het breiwerk geregen, volgens de afbeelding aan de einden met kleine witte kwastjes versierd en
met een klein strikje vastgemaakt.
Berthe “Nerina.”
Afb. No. 1, (fig. 1) en No. 64. Knippatr. keerz. v. h. Suppl.
No. XVI, Fig. 40.
Deze berthe is van zwarte zijden tulle, lint en kralen samengesteld. Eerst knipt men van zwarte stijve tulle naar fig. 40 een gedeelte aaneen
en vouwt den afgeknipten rand naar de rechterzijde smal om. Deze fond wordt dan met zijden tulle bekleed, in deze laatste volgens aanwijzing op het knippatroon op regelmatige afstanden plooien gelegd en volgens de afbeelding met afzonderlijke doorloopende figuren van zwarte kralen versierd. De gladde tulle tusschen elk der plooien wordt bedekt met zwart
Gebreide laars voor dames.
Afb. No. 59. 1½ lood zwarte, 1½ lood witte zephirwol, een weinig
zwarte castorwol, dikke stalen breinaalden.
Deze gebreide laars is bijzonder geschikt, om bij het gaan naar een
bal of soirée de dun gekleede voet, als ook de sierlijk chaussure der da-
mes te beschutten. Het model is met den gewonen patentsteek gebreid,
en wel afwisselend een toer met witte, een toer met zwarte wol. Men knipt aan het einde van elken toer den draad af, bevestigt hem en legt
hem bij den volgenden toer weder op nieuw aan. Men begint de laars van boven aan den rand met zwarte wol en een opzetsel van 38 steken. 1. toer van den patentsteek. De eerste steek van den toer wordt gedurig afgeh.; dan omsl., aver. afh., 1 steek recht. 2. Toer. Met witte
wol. De steek in den vorigen toer afgehaald, wordt steeds met den daar-achter liggenden omslagdraad te zamen recht gebreid, de steek in den 1. toer afgehaald, wordt, nadat men vooraf heeft omgeslagen, averechts afgehaald. Als deze 2. toer worden alle overige toeren, evenwel met af-
No. 75. Taille “perlée.” Voorzijde.
No. 77. Nauwtoeloopend kleedje met een garnituur “à la grecque.”
No. 76. Taille “perlée.” Achterzijde.
No. 73. Taille “à feuilles.” Voorzijde.
No. 74. Taille “à feuilles.” Achterzijde.
No. 69. Taille “à bandes.” Voorzijde. Beschrijving en knippatr.
voorz. van het Supplem. No. IV, fig. 8―13.
No. 70. Taille “à bandes.” Achterzijde.
No. 72. Taille “à l'Africaine.” Achterzijde.
No. 71. Taille “à l'Africaine.” Voorzijde. Knippatr. van den schoot.
Voorzijde van het Supplem. No. XI, fig. 30.