32 DE GRACIEUSE. [19 Januari 1866. 5e Jaargang.]
en van voren in het midden (begin en midden van den toer) plaats heeft. Het minderen geschiedt, doordien men van de 2 naast elkan-der liggende stek., telkens 1 lus opneemt en de 3 lussen die zich op de naald bevinden tegelijk afwerkt; het meerderen wordt op de be-
kende wijze (telkens 2 steken in 1 steek werkende) uitgevoerd. Men
begint de laars van boven aan de schacht met een opzetsel van 80
steken, sluit deze tot eene ronding en werkt daarop in den reeds vermelden haaksteek 69 toeren. Het minderen heeft in de volgende
toeren plaats, namelijk in het midden (van voren in het midden van de laars) van den 8. en 14. toer; van daar af zoowel van voren
in het midden, als ook aan het begin van de toeren (van achteren
in het midden van de laars) in den 20., 24., 27., 31., 34., 37.,
39., 42. en 45. toer. Met den 48. toer begint het meerde-
ren voor het voetblad van voren in het midden van de
laars, daar men in den middelsten steek van den 48.
tot 53. toer gedurig 4 steken, in den middelsten
steek van den 54. tot den 69. toer gedurig 3 ste-
ken haakt. De 69. toer is de laatste, die in de
rondte gewerkt wordt. De 70. tot 73. toer
moeten de vereischt wordende gebogen vor-
men aan den onderrand van het voetblad ge-
ven, en vormen dus de verlenging van den
hiel en van den toon. 70. toer: 23 steken
op de 23 middelste steken van achteren
aan de laars en 25 steken aan beide zij-
den van den voorsten middelsten
steek, in laatstgenoemden steek 3
steken. 71. toer: 23 steken aan
beide zijden van den middelsten
steek van voren, in laatstge-
noemden nogmaals 3 stek.
72. toer: 16 steken aan bei-
de zijden van den mid-
delsten steek van vo-
ren, in laatstge-
noemden 1 steek.
73. toer: 10 ste-
ken aan beide zijden van den voorsten middel-sten steek, in den laatsten we-
der 1 steek. De zool wordt
met zwarte wol gewerkt, men begint deze aan den toon met een opzetsel van 9 steken en haakt met vaste steken gedurig door den ge-
heelen steek stekende, in heen- en teruggaande toeren; de grootte moet naar het vereischte fatsoen worden vervaardigd. Het meerderen en minderen heeft aan de buitenranden plaats. De voltooide zool wordt met overhandsche steken aan de laars genaaid en laatstgenoemde
volgens de afbeelding met palmen versierd,
die men met den kruissteek met gekleurde
wol werkt. Heeft men de laars met eene
recht gebreide voering van witte wol
overeenkomstig den vorm voorzien,
dan omgeeft men den bovenrand
van de schacht met het volgende
garnituur uit 6 toeren be-
staande. Op een opzetsel van
overeenkomende wijdte als
de bovenrand van de
schacht werkt men:
1. toer. * 1 v. st.
in den 1. opzetst., omslaan, in den
volgenden opzet-
steek 4 lussen, elk
door een omslag-
draad geschei-
den. Alle op
de naald
zijnde
lussen en omslagdraden worden tegelijk afgewerkt. Van * af tot
aan het einde herhalen.
2. toer. 1 v. st. in elken steek van den vorigen toer.
Deze beide toeren worden nog tweemaal herhaald; in den 6. Toer worden in plaats van v. st. stokjes gehaakt. Eindelijk wordt dit gar-
nituur volgens de afbeelding op de laar genaaid.
Tapisseriepatroon voor een rand.
Afbeelding No. 40.
Deze rand, voornamelijk ter garneering van de houtmand,
afb. No. 2, van het vorige nummer bestemd, is ook zeer
geschikt voor portières, fauteuils, tapijtjes enz. De uit-
voering van het patroon geschiedt met den kruissteek
met wol, volgens de kleuren bij de verklaring der
teekens aangegeven.
Jaquette “Bolero.”
Afb. No. 1 (fig. 2) en No. 65. Knippatr., keerz.
v. h. Supplem. No. XIX, Fig. 46 en 47.
Dit model bestaat uit wit poult de soie
met een garnituur van nagebootst her-
melijn. Bij het vervaardigen moet men
uit de genoemde boven- en eene daarbij
behoorende voeringstof van elk naar
fig. 46 de voorstukken, naar fig. 47
den rug van achteren langs het
midden aaneen snijden. Dan hecht
men de bovenstof en voering
van elk gedeelte op elkaar,
voert in de voorstukken
de borstplooien uit,
verbindt de gedeel-
ten van de ja-
quette volgens de overeenstem-mende cijfers, en naait langs den buitenrand de stof tegen elkaar. Hierna wordt rondom
den buitenrand van de jaquette en om het armsgat een reep hermelijn 3 d. breed gezet, het aanzetten bedekt men met een wit zijden galon ongeveer 1½ d. breed, met opgenaaide glazen kralen. Het garnituur wordt voltooid met twee zijden afzon-
derlijke glazen kralen, die
zich aan het galon aaslui-
ten. De jaquette wordt
van voren in het mid-
den met haken en
oogen dichtgemaakt.
Fig. 1.
No. 51. Bal- en gekleede toiletten.
Fig. 2.
Fig. 3.
Fig. 4.
Fig. 9.
Fig. 8.
Fig. 7.
Fig. 6.
Fig. 5.