De Gracieuse 19 January 1867 | Page 7

Pelerine (talma) met kraag.

Brei- en haakwerk. Afb. No. 35―37. 13 lood paarse-tusschen beide van grofte, 4 lood fijne witte, 2 lood fijne zwarte breiwol; houten breinaalden van 1 d. in omvang.

Deze zoowel doelmatige als elegante pelerine is in heen en teruggaande toeren ge-

breid. De fond bestaat uit paarse wol met een open patroon, deze wordt gegarneerd

met volants met een zwarten rand, en doffen met fijne witte wol uitgevoerd. Het

knippatr. bij afb. No. 66 be-

hoorende, dat de helft van de talma geeft, zal bij de vervaar-

diging van de pelerine veel tot gemak bijbrengen. Men begint de talma van onderen met de breede volant, die met eerstge-

noemde in verband gewerkt wordt, daar men op houten breinaalden van bovengenoemde grofte, tamelijk los met witte wol 840 steken opzet, daarna 24 toeren met het à-jour pa-troon breit. In den 1. toer hier-

van slaat men afwisselend een-maal om, 2 averechts te zamen breien, in elk van de volgende toeren wordt afwisselend eens omgeslagen, den volgenden steek met den daarachter liggenden omslagdraad averecht gebreid. De 1. steek van elken toer, wordt in verloop van het werk, gedu-

rig afgehaald. Daarna neemt men de paarse wol, breit 10 toe-

ren geheel recht (in den 1. van deze toeren breit men gedurig 1 steek met 1 omslag-draad van den laatsten toer van de volant als 1 steek te zamen). Dan volgt het pa-troon van den fond; dit vormt waterpas loopende, breede open en dichte smalle strepen; de laatste worden elk door 3 op eene ― rechte ― zijde van het werk ave-rechts voorkomende toeren, de eerste elk door 7 patronen gevormd, waarvan elk wederom uit de twee volgende heen- en teruggaande toeren bestaat: 1. toer. * Om-

slaan, afhalen, 2 recht, den afgehaalden steek over de beide gebreide gehaald, van * af herhalen. ― 2. toer. Geheel recht. ― De gaatjes met elk patroon gevormd, moeten echter verzet over elkander komen, in

elken 1. toer van een patroon moet dus de steek die in den vorigen toer van den omslag-draad gebreid is, de 1. van de beide af te breien steken zijn en die voor dezen steek moet worden overgehaald. Ook breit men

aan het begin en einde van elken toer 8 ste-

ken geheel recht; deze vormen aan den voor-rand van de pelerine een dichte streep als fond voor het garnituur dat er later wordt aangebracht. ― Daar de talma van achteren in het midden langer is als van voren, werkt men eerst eene streep die niet over de geheele breedte van het werk reikt. Na voltooiing van de reeds vermelde 10 rechte toeren werkt men nog 1 zoodanigen toer, laat echter voor het eindigen van dezen, 158 steken van den vorigen toer op de naald, neemt dan eene andere naald, keert het werk om en breit den 1. toer van het 1. patroon, laat weder 150 steken aan het einde staan en voert met bij-

voeging van eene vierde naald den 2. toer van het patroon uit. Aan het einde van de-

zen als ook bij elken toer van de 6 volgende patronen breit men 20 steken van de aan

beide zijden teruggebleven steken mede. Dan volgt er een toer ave-

rechts, die evenals de laatste toer van het laatste patroon met hetzelfde getal steken wordt afgesloten. De nog overige 18 steken worden aan de

eene zijde met een nu recht te breien toer, de 18 steken aan de an-

dere zijde

met den daar-

opvolgenden 1. toer van eene nieuwe streep medegebreid. Nu breit men met het geheele getal steken 9 open strepen, die zooals ver-meld is uit 7 patronen bestaan en elk door 1 toer averecht, 1 toer recht gescheiden wor-den, waarbij men te-vens aan den voorrand

van de pelerine eene regelmatige mindering uitvoert, door het ge-

tal van de gaatjes bij

elk patroon met een te verminderen, boven-

dien in de geheel recht en averecht gebreide tusschentoeren telkens nog eenmaal te minde-ren (2 steken te zamen breien). Het minderen bij de patroontoeren geschiedt gedeeltelijk door het weglaten van het omslaan, gedeelte-lijk door 2 steken te zamen te breien en wel gedurig voor of na de

8 recht gebreide steken aan den voorrand van

de talma. Bovendien begint men in de 7. streep en

wel bij het 5. patroon een mindering op den schouder (aan ons model op 60 steken afstand van elken voorrand), daar men aan beide zijden van eenen steek die op de rechte zijde van het werk averechts moet voorkomen, 2 steken te zamen breit; deze mindering moet in elken 2. toer en nauwkeurig op dezelfde plaats herhaald worden, de steek die zich tusschen de beide minderingen bevindt, moet steeds op de rechte zijde averechts wezen. Wij raden aan bij het vervaardigen hier-

van, het breiwerk dikwijls op bovengenoemd knippatr. te

leggen en hiernaar behalve onze aanwijzingen de minderin-gen te regelen; men kan dus, indien het noodig is, nog hier en daar in de tusschentoeren eene mindering aanbrengen. Bij

het werken van de 9. streep worden slechts de beide eerste patronen met al de voor-

handen zijnde steken gebreid, met elk volgend patroon vermindert men 2 gaatjes,

zoodat men van achteren in het midden tusschen de beide minderingen van den

schouder slechts 7 patronen verkrijgt. Een toer averechts, een toer recht over het

geheele getal stek. gebreid, sluiten de pelerine van boven af. De steken van den laat-

sten toer worden niet afgekant, maar later met den laatsten toer van den kraag te

zamen gebreid. Laatstgenoemde wordt geheel met het open patroon (zonder tus-

schentoeren) vervaardigd. Men begint hem even als de pelerine met de volant. Hiervoor wordt met de witte wol 336 steken opgezet, en 10 toeren in het hierboven beschreven à-jour patroon gebreid. Dan werkt men met de paarse wol eerst 8 toeren recht. In den 1. van deze 8 toeren worden de steken en omslagdra-den van den laatsten toer van de volant als 1 steek gebreid. Met den 2. toer begint men eene mindering ter verkrijging van de middel-ste punt van den kraag (de 3 middelste steken van den toer te zamen breien), die in elken tweeden volgenden toer van den kraag aan de-zelfde plaats wordt herhaald. Na genoemde 8 toeren worden nu 30 patronen gewerkt, ter-

wijl er aan den voorrand (men breit daar ge-durig 3―4 steken recht) van het 16. patroon af, naar vereischte, maar op den schouder op gelijke wijze, als bij de pelerine, geminderd wordt. Over het geheel moet men daarop let-

ten, dat het fatsoen van den hals van den

kraag, met dat van de pelerine overeenkomt. Tot verdere garneering verkrijgt de pelerine

behalve de breede volant van onderen, voorts nog aan de rand van voren een ge-

dofte strook van witte wol, benevens een smalle opgezette volant. Men begint met

laatstgenoemde, zet voor elke garnituurstrook voor den voorrand 140, voor die aan den onderrand 840 steken op, breit voor de volant van elk garnituur 6 toeren

in het à-jour patroon, dan met zwarte wol 3 toeren recht (in den 1. toer steek en omslagdraad van den vorigen toer als 1 steek), voorts voor de gedofte strook van elk garnituur met witte wol 8 toeren in het à-jour patroon, dan weder 3 toeren recht met zwarte wol. De volants worden aan den buitenrand met gehaakte bogen van

zwarte wol (elk uit 1 v. st. en 4 kett. bestaande) afgesloten, elke gar-

neerstrook daarna op de pelerine genaaid, namelijk langs de zwarte toeren, zoodat deze de strooken van de dof omgeven. Is de kraag met een gelijk garnituur voorzien (deze verkrijgt aan elken voorrand een

smalle volant, aan den onderrand boven de reeds voorhanden zijnde een dof), dan verbindt men de pe-lerine en den kraag, daar men de steken van den laatsten toer van beide gedeelten met witte wol door 1 toer recht te zamen breit. Na dezen toer volgt 1 toer averechts, dan 1 toer met het à-jour pa-

troon, voorts 1 toer recht, 1 toer averecht, waardoor een soort klein staand kraagje gevormd wordt. Nadat de laatste toer is af-

gekant, omgeeft men den kraag aan den buitenrand met 1 toer ge-haakte kettingsteekbogen van zwarte wol en haalt door de gaatjes van den à-jour toer een gedraaid koord van witte en zwarte wol, waar aan elk einde een kwast van gelijke kleur wol wordt bevestigd.

Gejaspeerde haaksteek.

Afbeelding No. 38.

Deze haaksteek wordt geheel als de tunische haaksteek in patroon-

toeren (elk 2 toeren) uitgevoerd. Nadat men 1 patroontoer met den

gewonen tunischen haaksteek gewerkt heeft, steekt men in den 1. toer

van elken volgenden patroontoer niet als gewoonlijk gedurig door

de voorste lus van de loodrechte steken, maar de lussen moeten zoodanig worden opge-nomen, dat men afwis-

selend eens door de voorste, de volgende maal door de achter-

ste lus van den lood-

rechten steek steekt, dus eenmaal boven, de volgende maal aan de verkeerde zijde van het werk onder de dwarsloopende rij ste-

ken. Het afwerken van den 2. toer is geheel als bij den tunischen steek. Daar men de beide toe-ren van het patroon in

twee verschillende

kleuren werkt, vormt dit een gejaspeerd pa-

troon en verkrijgt deze haaksteek eene bijzon-dere eigendommelijk-

heid.

Gehaakte mor-

gen- of reislaars

voor heeren.

Afbeelding No. 39. 26

lood bruine, 2 lood zwarte, 2 lood castorwol in

verschillende kleuren, 12 lood witte breiwol.

Deze laars met een gehaakte zool en met eene gebreide wol-

len voerig voorzien, is met bruine castorwol met den ge-

kruisten haaksteek gewerkt, en met gekleurde palmen met

den kruissteek geborduurd versierd. de gekruiste haaksteek wordt met vaste steken uitgevoerd, doch men steekt hierbij gedurig door den geheelen steek (beide bovenste lussen) van den vorigen toer, ook moet de draad, die door den steek ge-

haald wordt, niet zooals anders het geval is, over, maar onder de naald liggen. Het fatsoen van de laars wordt door

meerderen en minderen verkregen, dat gedurig van achteren

No. 41. Gebreide voile.

[19 Januari 1866. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 31

No. 49 Vest voor heeren bij het jachtcostuum.

Beschrijving en knippatr., keerz. van het Supplem.

No. XIV, Fig. 33―38.

Verklaring der teekens: eerste (donkerste), tweede,

derde, vierde, vijfde, zesde, zevende kleur

reebruin; donker-, lichtgrijs; eerste (don-

kerste), tweede, derde kleur groen.

No. 46. Tapisseriepatroon voor het borduurwerk van de

bouffante. Bij afbeelding No. 43.

No. 42. Breipatroon voor een voile.

No. 48. Raam en bewerking van het kleedje van touw en soutache.

Bij afbeelding No. 47. Helft van de oorspr. grootte.

No. 45.Bewerking van de

franje voor de bouffante.

Tweede gedeelte. Bij

afb. No. 43.

No. 43. Gehaakte heeren bouffante

bij het jachtcostuum.

No. 44. Bewerking van de franje

voor de bouffante.

Eerste gedeelte. Bij afb. No. 43.

No. 50. Voetkussen met een overtrek van vederen.

No. 47. Gedeelte van een kleedje onder glazen enz.,

van touw en soutache. Weefwerk. Verkleind.