De Gracieuse 19 January 1867 | Page 5

[19 Januari 1866. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 29

voltooid door een ceintuur van roze taffen lint 5 d. breed en eene rozet van

het smalle lint.

Gebreid mutsje “Lamballe.”

Afbeelding No. 27. 1½ lood witte zwanewol, tusschensoort stalen, fijne houten

breinaalden, 1 Ned. el wit taffen lint van 5 d. breedte, 1 haaknaald.

Dit warme en gekleede mutsje heeft

het fatsoen “Lamballe,” het be-

staat uit een rond fond met witte wol

gebreid, dat 16 puntvormige doffen

vormt, rondom met eene gebreide

kant en grelots van glaskralen om-

geven. Voor het beginnen van

den fond ze men op stalen brei-

naalden 20 steken op (lengte

van de dof) en werkt gedurig

heen en teruggaande de vol-

gende toeren:

1.―4. toer (met stalen

breinaalden). Geheel

recht. 5. toer. (met

houten breinaalden.

Afwisselend om-

slaan, 1 recht.

6.―15. toer. Af-

wisselend om-

slaan, den vol-

genden steek

met den naast

aanliggenden

omslagdraad averechts breien. Doch aan het einde van den 8. Toer laat

men 3 steken en 3 omslagdraden op de naald, die voorloopig niet ge-

breid worden; aan het einde van den 10., 12. en 14. toer blijven er

insgelijks telkens 3 steken benevens de daarbij behoorende omslag-

draden staan, zoodat de 15. toer, waarmede een dof voltooid is,

slechts 8 steken telt. Men herhaalt nog 15 maal van den 1. tot

den 15. toer, daar men gedurig den 1. van de 4 toeren, die met

de stalen breinaalden worden uitgevoerd, weder over de ge-

heele lengte van het werk breit en in dezen gedurig 1 steek

met den naastaanliggenden omslagdraad te gelijk breit,

waardoor men weder 20 steken op de naald heeft. Na vol-

tooiing van de 16. Dof kant men af, naait den laatsten

toer met den opzettoer te zamen, haalt den fond in het

midden in en brengt langs den buitenrand de kant aan.

Men zet hiervoor op stalen breinaalden 170 steken op, breit 4 toeren geheel recht, dan 4 toeren met

houten breinaalden het patroon van den fond. Hierna kant men de kant, dat is de op de naald zijnde ste-ken met den volgenden gehaakten toer af: * men omvat den omslagdraad en den volgenden steek met 1 v. st., laat den alzoo omhaakten steek van de brei-naald glijden en werkt dan 3 kett. Van * af herha-len. Daarna wordt het mutsje met de reeds vermelde grelots omgeven, die naar welgevallen van kleine

en grootere aangeregen glaskralen gevormd worden en einde-

lijk zet men er de strikbanden van 30 d. lengte aan.

Hoed “Stuart.”

Afb. No. 26.

Hoeden “Stuart” zijn voornamelijk geschikt voor dames welke den chignon hoog in de coiffure dragen. De vorm van het hierbovengenoemde fatsoen is met glad wit velours épinglé overtrokken, van binnen met een breeden bandeau, verder volgens de afbeeld. met kristallen grelots voorzien. Met breede strikban-den van witte taf, een paars fluweelen bloem en witte reigervederen wordt het garnituur van den hoed vol-

tooid. Dezelfde vorm kan verschillende kleine veranderingen ondergaan, maar

toch tot het genre “Stuart” blijven behooren. De pas kan onder anderen van

voren meer worden ingebogen en met witte blonde gegarneerd.

Coiffure van zwarte

tulle.

Afb. No. 28. Knippatr. voorz.

v. h. Suppl. No. XII,

Fig. 31.

De fond van deze fanchon

bestaat uit zwarte gebloemde zijden tulle, waarop even als op de kant die er omheen loopt zwart glazen kralen zijn genaaid. Een zwarte kant 69 d. lang en 6 d. br. die het ge-

laat omgeeft en zich aan beide zijden aan den fond aansluit, is eveneens met kralen ver-

sierd, en wordt door een eindje elastiek koord van de noodige lengte, ingerimpeld. Fig. 31 geeft de helft van den fond, de buitenrand van de kant die er omheen loopt, medegerekend. Het opnaaien der kralen geschiedt langs de omtrekken van de ingeweven figuren. De plaats voor het aanzetten van de afhangende

kant (genre benoiton)

is op het knippatroon met

ster en punt aangeduid.

zaïek stelt het middelste een bouquet viooltjes in eene grijze en bronze schakeering op groe-nen fond voor. De beide vakken op gelijken fond hebben een geometrisch gevormd figuur met krijgt-glas en zwarte kralen gewerkt. Laatstgenoemd patroon is volgens de afbeelding

gemakkelijk te vervaardigen, doch hiervoor kan ook een tapisseriepatroon met den lank-

werpig verzetten kruissteek, 70 stek. hoog en 72 stek. breed (1 steek in de hoogte

en breedte voor 1 kraal gerekend) tot voorbeeld dienen. Afbeelding No. 20 toont de uitvoe-

ring van het kralen mozaïek aan. Dit wordt in

heen en teruggaande rijen (aan ons model in

de dwarste) gewerkt. Voor het beginnen van

het mozaïek, rijgt men eerst zooveel kralen

aan, als het patroon steken in de breedte

telt (volgens ons model 72 steken), hierop

werkt men dan teruggaande den 1. toer,

daar men 1 kraal op de naald neemt, de

laatste van de aangeregen kralen over-

slaat en den draad door de voorlaatste

van deze kralen steekt. Dan rijgt men

nogmaals 1 kraal aan, slaat weder

de volgende kraal over, haalt den

draad door de naast volgende

kraal, en zoo voort. Vol-

gens ons model heeft

elk vak 140 rijen

kralen in de

hoogte. De figu-

ren van het pa-

troon in de

vakken van

de zijramen

beginnen

met de 17. rij kralen,

nemen

een hoogte van 46 kralen in en tellen elk 23 kralen op het breedst in

doorsnede. De vervaardigde kralen vakken worden met groene

koordzijde volgens afb. No. 19 in het raam gehecht, dan verbindt

men de drie ramen insgelijks volgens de afbeelding met elkander

door middel van taffen lint, dat kruisgewijze om de stokjes

gewonden en vastgestrikt wordt.

Ruime taille van neteldoek, entre-

deux en linten ruches.

Afb. No. 25. Knippatr. voorz. v. h. Supplem.

No. IX, fig. 25―28.

Deze ruime taille is vervaardigd van kan-

ten entre-deux 1½ d. breed, geborduurd

entre-deux 2½ d. breed, kant 1½ d. breed, en ruches van roze taffen lint 2½ d. breed.

Fig. 25 tot 28 geven de knippatronen voor

de blouse. Eerst legt men met behulp der af-

beelding en naar aanwijzing op fig. 25 in een lap neteldoek van de noodige grootte op-

naaisels ½ d. breed en met even zooveel tus-schenruimte; dit geschiedt voor de voor-

stukken en wel voor de ruimte door de lij-

nen, gedeeltelijk voor het entre-deux voorgeteekend, naar de zijkanten toe afgesloten; men moet hierbij echter de richting van het entre-deux volgen. Men verbindt deze gedeelten ne-teldoek met het voorgeteekende entre-deux en vult eerst het open gebleven gedeelte aan den bovenrand van de voorstukken aan met kanten entre-deux die met elkaar en met het ge-

borduurde tusschenzetsel met overhandsche steken verbonden worden. Het nog ontbrekende aan den onderrand van de voor-stukken wordt door een lap naar fig. 26 uit entre-deux en neteldoek vervaardigd, aangevuld. De rug wordt naar fig. 27

in het midden aaneen en op dezelfde wijze als de voorstukken

geknipt; de rug en de voorstukken worden hierop van 43 tot 44

en van 45 tot 46 verbonden, daarna boort men de ruime taille

aan het uitsnijdsel van den hals met een reepje neteldoek 1 d. breed, zet aan den voorrand van het linker voorstuk een dubbelen reep neteldoek 1 d. breed die er onderuit komt,

tegen het rechter voorstuk dat over het andere slaat, een reep der stof even breed en

naait den onderrand van de blouse tusschen de dubbele stof

van een boord 5 d. breed.

Hierop wordt het geborduurde

entre-deux aan den rug en de voorstukken te zamen, af-

gesloten met een strookje 3 d. breed, dat bestaat uit een reep neteldoek 1½ d. breed, aan de eene lange zijde met een kantje versierd en aan de andere lange zijde ingerimpeld. Een soortge-lijke strookje 1½ d. breed wordt staande om het uitsnijdsel van den hals van de blouse gezet, het aanzetten als ook het boord-sel bedekt met een ruche van het bovengenoemde taffen lint; dit wordt er zoodanig opge-

naaid dat alleen de punten van het strookje er bovenuit steken. De mouw wordt naar fig. 28 uit geborduurd tusschenzetsel en neteldoek vervaardigd, met een neteldoeksch strookje 3 d. breed en een ruche voorzien en dan met een ingeregen koordje en volgens de overeenstem-mende cijfers in het armsgat gevoegd. Het garnituur wordt

No. 29. Baltoilet. Knippatr. van de taille en van de berhte.

Keerz. van het Supplem. No. XXII, Fig. 57―62.

No. 31. Schoot “Peplos” bij de blouse afb. No. 78. Be-

schrijving en knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XV, Fig. 39.

No. 32. Kraag “à deux

fentes.

No. 34. Bal of gekleed toilet. Knippatr. keerz. v. h. Supplem.

No. XXIV, Fig. 65―68.

No. 30. Schoot voor het baltoilet. Achterzijde.

Bij afb. No.29.

No. 33. Kraag van

fluweelen lint

en kant.