10 CONSTANCE CHORLEY.
gemeen jong om de vader te kunnen zijn van zulk een groot ge-zin en al zocht zij vruchteloos op zijn breed en kleurig gelaat naar eenig teeken van die slechte gezondheid, waarvan hij sprak, toch aarzelde zij niet haar beursje uit te halen, in de hoop dat een schelling hen welligt bevrijden zou van dien onwelkomen en woordrijken medgezel.
“Waarlijk, mijnheer,” zei ze, “wij hebben maar heel weinig geld voor de lange reis die wij nog maken moeten, maar als dit u helpen kan.” En schroomvallig stak zij hem het geld- stuk toe.
“Ei, ei, antwoordde hij met spottend geteem, terwijl hij hun in den weg trad met den schelling op zijne groote, ruwe hand en het geld beschouwde met ter zijde gebogen hoofd – “ei, ei, wat een vriendelijke jongejufvrouw, die een heelen schelling wegschenkt aan een armen stakkert! ’t Is warempel geen kleinigheid, warempel niet. Ik ben benieuwd wat mijn vrouw zeggen zal, als ik zoo’n hoop geld t’huis breng. Wel hoort eens, lievertjes, ik wil je vertellen wat zij zeggen zal,” – en met de eene hand op den schouden van CONSTANCE en de andere op dien van DUKE leunt hij op hen met al zijne kracht en buigt zich tot hen neder, tot zijn brandende onreine adem, sterk vermengd met de lucht van uijen en tabak, hun vlak langs het gelaat strijkt – “wel ja, dat wil ik je vertellen – als ik t’huis kom zal mijn vrouw zeggen – ’t is of ik het al hoor – ““JOHN,” zal wij zeggen, ““wat breng je meê om je uitgehongerde kinderen te voeden?” Een schelling, zeg ik, die mij gegeven werd door een aardige jongeheer en jufvrouw, die op een zekeren nacht een reisje maakten over het veld van Markham, en die ik ’s morgens had zien zitten spelen met kroo-nen onder een heg. En dan zal mijn vrouw zeggen, ““jou gek, ik zou den jongeheer bij den arm gepakt hebben,”” – en om de voorstelling duidelijker te maken, grijpt hij als in scherts den arm van den kleinen DUKE en ziet met een brutalen blik CON-STANCE in het ontroerde gelaat, ““en ik zou hem,” zegt ze, ““hebben heen en weer geschud.”” Hij geeft DUKE’s arm een ruk, en de knaap uit een kreet, meer nog van vrees dan van wezenlijke pijn; maar ’t is voldoende om CONSTANCE doodelijk