De Gracieuse 1863 | Page 17

CONSTANCE CHORLEY. 9

weg.” Zij aarzelen en vertragen hun stap een weinig maar blij-ven den man toch vooruit, die, naar de schaduw te zien, zwaar kreupel liep.

“Nou komaan, zeg ik,” vervolgt hij op denzelfden zangerigen toon, “je bent toch niet bang voor een armen man, die niets anders vraagt dan wat gezelligheid; want weet je, ik zie er zooveel kwaad niet in dat een jongeheer en jongejufvrouw het lang krijgen aan het A. B. C. Ik had er altijd het land aan, en daarom als zij dat ook hebben, waarom zouden zij zich niet wegpakken? Ik zeg dat ze zich goed houden als ze dat doen; en ik ben de man niet om hun in den weg te komen, zelfs niet al kende ik hunne schooljufvrouw en al zei die tot mij: “JOHN HOLLIS,” zei ze, “er zijn er twee weggeloopen van mijne school, en als jij ze terugbrengt zal je ferm beloond wor-den.” Neen, ik ben de man niet om hun in den weg te komen, al wist ik precies waar zij waren en al had ik ze gisteren och- tend onder een heg zien zitten spelen met kroonen en al had ik toen nog het pleizier van een avond in hun gezelschap door te brengen in eene herberg – neen, zoo ben ik niet!”

CONSTANCE draaide zich om en zag den man aan, die weder-keerig haar aankeek met een spottenden, glurenden blik. Zij her-kende hem oogenblikkelijk; maar, al haren moed bijeenzamelend wendde zij zich tot hem en zeide met zachte stem:

“Ik bid u, wat begeert gij van ons?”

“Wel nou komaan, zeg ik,” vervolge JOHN HOLLIS op te-merigen toon, terwijl hij schoon met eenige inspanning gelijken tred met hen hield en hijgend ademhaalde schier bij ieder woord, “ik ben geen bedelaar, weet je, maar een arme stumpert, die dienst nam toen hij door een borrel niet goed bij ’t hoofd was, en daarmede zijne vrouw het hart brak; en die nou, ten gevolge van slechte gezondheid zijn ontslag heeft gekregen en terugreist naar zijn dorp en naar zijne bedroefde vrouw en twaalf honge-rige kinderen, zonder een duit op zak; en zoo als ik zei, hij is geen bedelaar, maar ik durf te zeggen, dat hij niet te trotsch is om hulp aan te nemen van een jongeheer en jufvrouw, die met kroonen kunnen spelen onder eene heg.”

Al was nu mijnheer HOLLIS in CONSTANCE’s meening buiten-