6 CONSTANCE CHORLEY.
haftiger; en hij wenschte dat CONSTANCE dit zou inzien en over-eenkomstig handelen.
Hij meende dat zij niet weinig zelfzuchtig was geweest in hare weigering om naar Yapton terug te keeren; en dit nu ge-voegd bij haar luchthartig spreken over de mogelijkheid dat hij ziek zou worden, deed hem besluiten, om haar die naar zijn begrip regtvaardige en heilzame bestraffing toe te voegen. En CONSTANCE, al kon zij de drijfveeren van dien kleinen geest niet doorzien, gevoelde van dien oogenblik af hoe haar eene pijnlijke wonde aan het hart werd toegebragt – ’t was als een onbestemd voorgevoel van later leed dat uit diezelfde hand haar wachtte. Toen hij haar schreijen zag was hij niet regt op zijn gemakt; maar toen die onaangename gewaarwording voorbij was, gevoelde hij zich regt tevreden, meenende een pligt ver-vuld te hebben, die hemzelven moeijelijk gevallen was. Voorts bespeurende dat zijne bestraffing gewerkt had, stemde hij zeer genadiglijk toe in zijn zusters verzoek om “alles bij te leg- gen” en zij kusten elkaar en stegen als goede vrienden uit den wagen.
Toen zij nu de plaats bereikten van den grooten weg naar Iversham, van waar zij waren teruggekeerd, had de regen bijna opgehouden en was de wind bedaard. Langzamerhand hadden zij gezien hoe twee groote donkere wolken omzoomd werden met lichten zilveren rand, en nu verhief zich de maan daar-tusschen en verlichtte aan beide zijden van den weg de gansche woeste en doorweekte landstreek. Onze reizigers strompelden voort zonder een woord te spreken; die plotselinge stilte na het aanhoudend geraas van wind en regen scheen hen angstig te maken. Geen ander geluid was nu hoorbaar dan het geruisch der gezwollen beekjes en het geplas hunner eigen voestappen in de wagensporen van den weg. De wereld om hen heen scheen zoo droevig, verlaten en zwijgend, dat het hun was als of een groote overstrooming alles had weggespoeld en zij alleen waren overgebleven. Zij stapten voort koud en vreesachtig.
Geen vrees is te vergelijken met dien van kinderen; welligt komt dit van daar dat hunne verbeeldingskracht wilder is dan de onze en zich uitstrekt tot in eene wereld waarin wij niet