De Gracieuse 1862 | Page 83

DE BANKNOOT. 75

“Ja, mijnheer, zeide zij weenende, indien gij eens wist . . . .”

“Biecht op, mijn kind, wat scheelt er aan? Spreek. Welk geheim u ook op het hart brande, mij kunt gij alles zeggen. Bedenk dat ik een braaf man ben, dat ik veel belang in u stel, en dat voor het overige mijn beroep mij eene even onschendbare geheimhouding oplegt als uwen zielverzorger. Wij zijn zoo dik-wijls in de gelegenheid om geheimen van onze patiënten te moeten bewaren.”

Toen deed hem JULIËTTE onder eenen vloed van tranen en met afgebroken woorden meer begrijpen wat er gebeurd was dan dat zij het met ronde woorden verhaalde.

De doctor liet haar uitspreken, zonder er een woord tusschen te voegen. Eindelijk zeide hij alleen dit:

“Welnu, kindlief, gij moet dat bankbriefje teruggeven.”

“Teruggeven – maar aan wien? En bovendien,” voegde zij er gloeiend rood wordende bij: “voor het andere heb ik nog geen . . . . .”

“Dat spreekt van zelv’,” viel hij haar in de reden. “Ik zal u de tweehonderd frank brengen, en dan zullen wij zamen eene korte advertentie opstellen, die ik in de dagbladen zal doen plaatsen.”

“Mijn goede doctor, gij redt mij het leven!” riep JULIËTTE uit, zonder er aan te denken of zij het aanbod ook moest af- slaan en zonder eenige bedenking te maken tegen den voor- slag – zoo groot is het vermogen van deugd en goedheid! Alleen voegde zij er bij:

“Maar ik heb slechts honderd frank noodig, want ik heb er alleen willen afnemen hetgeen ik terstond noodig had en het tweede bankbriefje heb ik zorgvuldig bewaard.”

Dienzelfden avond nog kwam de doctor met een bankbiljet van 100 frank, en den volgenden dag las men in onderscheidene dagbladen:

“Hij die den 3 Maart in eene der lanen van de Tuilleriën eene brieventas met geldswaarde verloren heeft, vervoege zich in de straat Vaurigard No . . . . tusschen 6 en 9 ure des avonds.