De Gracieuse 1862 | Page 76

68 DE BANKNOOT.

“Ja, het is zoo, meidlief,” was het antwoord; “men komt altijd tijd te kort. De dagen vliegen dan ook letterlijk om. Ik moet te elf uur bij de markgravin DE MINTER zijn, die mijn oordeel wil inwinnen over eene kostbare kant, en ik vrees waarlijk dat ik te laat zal komen. Vergeef mij dus, mijne lieve, dat ik u ditmaal niet kan uitnoodigen om langer te blijven. Maar kom den eersten dag den besten bij mij koffij drinken.”

Dat koffijdrinken nu gebeurde bij mevrouw DURANTEL te tien uur en nu was het pas half tien. Eene gast als JULIËTTE kon gemakkelijk een kop koffij met een broodje mede hebben genuttigd, zonder dat hare nicht er den minsten omslag voor behoefde te maken. Zij had dus eenvoudig kunnen zeggen: zit mede aan . . . Maar JULIËTTE viel haar aanstonds in dat zij zou trachten dat eens te doen, en – met stond zij op en maakte zich gereed om te vertrekken. Doch toen zij de kruk van de deur in hare hand had, kwam de gedachte aan hare moeder met kracht in haar op. Zij dacht bij zich zelve dat zij zich zoo spoedig niet uit het veld moest laten slaan.

“Ik kwam . . . ik wilde zoo gaarne . . . ik bad u iets te vra- gen,” stamelde zij.

“Gij weet dat ik geheel en al tot uwe dienst ben,” was het antwoord. “Maar van daag kan ik onmogelijk; later zal ik u hoe eer hoe liever wachten.”

“Het is goed, maar wanneer dan?” sprak JULIËTTE. “Mor- gen bijvoorbeeld.”

“Morgen ben ik bezet, want ik heb beloofd met mijne vriendin DE LIEVILLE naar buiten te gaan. Overmorgen ga ik naar Mendon . . . . Donderdag . . . .”

Zij dacht eenige oogenblikken na en zeide toen haastig: “Weet gij wat, ik zal u een briefje schrijven als ik u kan wachten.”

JULIËTTE maakte dat zij de deur uit kwam. Zij voelde haar hart kloppen. Als hare nicht haar toen had teruggeroepen en gevraagd wat zij te zeggen had, zou het arme meisje toch den moed niet meer hebben gehad om hare boodschap te zeggen.

Toen zij zich op straat bevond, draaide haar het hoofd, hare