62 CONSTANCE CHORLEY.
zijne berekening het eerst vuur zou gevat hebben, omdat hij zoo digt bij de rommelkamer, en het beschot zoo dun was. Maar, tegen alle berekening was de winkel zoo even eerst aangetast door de vlammen, die heendrongen door de spleten en de scheuren van het houtwerk. Hij rukte de gordijnen en de opgehangen papie- ren naar beneden – eerstgenoemde juist, toen zij in vlam ge- raakt waren – en trapte het vuur onbevreesd met zijn voet uit; vervolgens schoot hem de goede uitslag van straks te binnen, en hij liep om een vochtig kleed, ’t welk hij poogde te hangen tegen de scheuren, die de brand deed ontstaan, maar ’t gelukte hem niet; er was niets, om het kleed op te hangen, en hij was te zenuwachtig om op dat oogenblik iets te bedenken. De rook en het vuur dreven hem dus weder terug en overmeesterden hem; maar hij rukte de boeken van de aan-grenzende planken, en hij smeet, razend van onrust, alles van de toonbank, wat ligt vlam vatten kon, en vervolgens, als hij eene nieuwe vlam in de hoogte zag schieten, waar hij een smeulend papier had achtergelaten, ’t welk de togt in brand had gewaaid, vloog hij er ijlings op toe en stampte er op met krankzinnige drift. Zoo was hij bezig, toen hij, tot zijne on-uitsprekelijke verligting, stemmen hoorde, die vrolijk tot hem riepen:
“Alles in orde, buurman – hier is hulp. Laat het nu aan ons over. Kom buiten – kom.”
“God zij gedankt! God zij gedankt!” stamelde vroom de innig dankbare man. “O, buren, redt toch de goederen! – redt de boeken! Ik heb mijn uiterste best gedaan. Water! Ik kom om van de dorst! Geef mij wat water!”
En terwijl vriendelijke handen hem een glas water haalden – op dat oogenblik voor hem de heerlijkste nektar, die ooit over de lippen van een sterveling was gekomen – had hij een duister bewustzijn van de tegenwoordigheid van eene groote menigte men-schen en er drongen zich kreten in zijne ooren, en ook het ge- raas der wielen van de naderende brandspuiten. Duister en onbepaald scheen het hem toe, dat hij met groote belangstel- ling en sympathie voortgeleid werd, en gebragt in het huis van een buurman, en dat iemand tot hem zei: “ik bid u, wees ge-