56 CONSTANCE CHORLEY.
vreeselijk is, maar toch voor het oogenblik kalmte geeft. Niet langer heeft zij weerstand te bieden aan een nameloozen schrik, dien zij gehoor weigeren moet; neen, zij ziet nu een levenden vijand, met wien zij man tegen man worstelen, en wiens oor-logskreet zij beantwoorden kan.
Van het achtereinde van het lange portaal, waar zij zijn, komen de vlammen, op haren weg zich voedende met het los-hangende behangselpapier en met losse hoopen pamphletten, snel en met geweld op hen los. ’t Is slechts het werk van weinig minuten een rol vochtig, beschimmeld vloerkleed los te maken, het neer te werpen en de vlammen er onder te smo- ren. Voorts ruimen zij van het portaal, zoo ver als zij zich veilig kunnen wagen, de boeken en rollen papier, en werpen ze uit het venster op de kleine binnenplaats neer.
De wind, die door het open venster binnen komt, drijft den rook en de vlam terug, en stelt hen in staat, de stikkende lucht te verdragen, en te werken; maar hij blaast ook het vuur aan. Zij zien dit, sluiten het venster, maar zijn genoodzaakt het oogenblikkelijk weder te openen. Zij kunnen anders niet leven; toch valt het hun moeijelijk adem te halen. Door den stikken- den gelen damp, voor een oogenblik door den wind ter zijde geworpen, zien zij nu tusschen hen en de deur der kamer, waarin het kind zich bevond, eene golf van ziedend en knet-terend vuur regt op door den vloer heenkomen. Juist onder die plaats is de rommelkamer, en de rampzalige vader weet dat daar te veel voedsel voor het vuur was gelegd, om spoedig door hunne zwakke krachten gestuit te worden.
Maar een nieuwe luchtstroom jaagt den rook langs de eene zijde van het portaal, en den trap op naar boven. Eene deur was er geopend geworden; CONSTANCE vangt een zweem op van eene kleine witte gedaante, die in den doorgang aan den over-kant staat; dat gezigt prikkelt de krachten, die haar bijna be-gaven, en bevrijdt haar van de onweerstaanbare wanhoop, die zij, bij het zien van den eersten lichtstraal dier verschikkelijke vuurgolf, in zich had voelen opkomen.
“Wij komen, lieveling! Blijf daar! wij komen!” De vader, hoewel hij nooit ophield te werken op haar woord of haar