De Gracieuse 1862 | Page 61

CONSTANCE CHORLEY. 53

hebt gesproken. Luister. CONSTANCE, gij hebt gelijk. Gij zijt zeer slecht geweest; en een oordeel zou het zijn over u, wan- neer juist in dezen nacht een brand uitbreken mogt!”

“O, vader! spreek zoo niet – neen, spreek zoo niet.”

“Ga dan naar bed, en laat die slechte gedachten varen. In- dien gij er op gesteld zijt, zal ik overal rondgaan, en het huis nazien, om u genoegen te geven.”

Hij kwam uit bed, en stond half gekleed voor haar, hoewel het kind hierop geen acht gaf. Terwijl hij een ochtendkleed aantrok, vervolgde hij:

“Wat is het? Zijt gij bang, om alleen te gaan? Blijf dan hier, tot ik terugkom.”

Maar hare handen klemmen zich digter en digter om zijnen arm, haar hoofd is naar achteren geworpen, en hare oogen zijn woest op zijn gelaat gerigt. Hij poogt bedaard en vriendelijk tot haar te spreken, maar groote zweetdroppels staan op zijn voorhoofd.

“CONSTANCE! Kind, ga toch zitten; uwe dwaze invallen heb- ben u geheel van streek gebragt. Arm kind, ga zitten. Gij zijt zoo wit als een doek!”

Weder doet het heesche gefluister, ’t welk niet gelijkt op eene menschelijke stem, hem huiveren.

“Vader, wat is dit? Buiten is het donker! Er is geen kaars hier! Hoe kunt gij mijn gezigt zien? Hoe kan ik het uwe zien? Zeg mij, o vader, zeg mij, wat maakt de kamer zoo licht – licht, rood licht, overal?” Wanhopig wringt zij hare handen en loopt als een razende overal rond, roepende: “Wat is het? O, wat is het? Vader! vader! vader!

Toen zij zich weder tot hem keert, pakt hij haar bij den schouder en stamelt met een zwakke, holle stem, “Ik – ik vrees dat er ergens brand is. Ik zal eens gaan zien. Maar hoor! wat – wat was dat?” En zijne eigene stem werd zwakker dan die, waarnaar hij luisterde.

“Wat! Wel, ’t is dat zij zijn gekomen – de groote, hooge vlammen, die gij hebt veroorzaakt! Gij deedt het! gij deedt het! Ik zag ze u voeden en kweeken, opdat zij mogten klim- men en klimmen tot den top van het huis!”