De Gracieuse 1862 | Page 53

D E M A A N D O C T O B E R.

Het woord October is van Latijnschen oorsprong en beteekent de achtste, na-melijk: maand van het jaar. Waarschijnlijk zal de lezeres dadelijk aanmerken, dat deze maand echter niet de achtste, maar wel de tiende maand van het jaar is. En voegt zij dan bij die opmerking de vraag waarom October eenen zoo ver-keerden naam draagt, dan antwoordt haar de schrijver dezer maandherinneringen, dat de oude Romeinen het jaar lang met den 1sten Maart hebben aangevangen, zoodat September de zevende, October de achtste, November de negende en December de tiende maand des jaars was, gelijk dan ook die woorden deze be-teekenis hebben. Eerst later begon men het jaar met den 1sten Januarij, maar de oude namen der vier opgenoemde maanden bleven in gebruik. In onze taal gebruikt men ook het woord: Wijnmaand, gelijk men in de Almanakken vindt. Deze naam is, gelijk naauwelijks behoeft gezegd te worden, daaraan ontleend, dat in de landen waar de druif tot genoegzame rijpheid komt om eenen wijnbouw in het groot toe te laten, in deze maand de meeste druiven worden ingezameld en geperst. Doch daar het klimaat in ons vaderland voor den wijnbouw even on-geschikt is als de grondgesteldheid, had men beter gedaan om in onze taal den naam over te nemen, welken de oude Duitschers ook aan deze maand gaven: zaaimaand. Want in dezen tijd des jaars wordt op den akker het graan aan de toebereide aarde vertrouwd.

Doch wat het landleven is en medebrengt, weet men buiten veel beter dan in de steden. Maar ’t zij onze lezeressen in het eerste of in het laatste geval ver-keeren, dit zullen zij wel weten dat in October de voornaamste tijd invalt van het jagen. Hoewel oudtijds prinsessen en andere aanzienlijke vrouwen te paard deel namen aan het jagtvermaak, zullen de dames van den tegenwoordigen tijd dit zeker gaarne aan de heeren overlaten. Terwijl zij dan den schuwen haas ver-volgen of vlugge patrijs betrappen, willen wij nog even een paar herinneringen ten beste geven, die tot de Octobermaand behooren.

Slaan wij den kerkelijken almanak op, dan vinden wij dat de R. C. kerk den 21sten de nagedachtenis viert van DE H. URSULA. Waarschijnlijk zullen sommige onzer lezeressen zich die vrouw niet terstond herinneren, en daarom willen we zoo kort mogelijk hare legende verhalen. Tegen het midden der vijfde eeuw werd USULA, de wonderschoone dochter van eenen koning in Brittannië, door eenen prins ten huwelijk begeerd. Dat was nu goed en wel, maar de prins was een heiden en de prinses niet alleen eene Christin, maar zij had ook uit vroomheid besloten niet in het huwelijk te treden. Daar evenwel eene weigering haar vader-land aan eenen oorlog zou blootstellen, besloot zij den schijn aan te nemen als willigde zij het huwelijksvoorstel in, alleen een uitstel van drie jaren verzoe-kende, tevens met beding, dat een stoet van elf edele jonkvrouwen, elke met een gevolg van duizend jonge meisjes te harer beschikking zou zijn, benevens elf