De Gracieuse 1862 | Page 21

CONSTANCE CHORLEY. 13

boeken zijn veilig, en ik zal deze krullen wegbrengen in de rommelkamer, waar zij ook veilig zijn!”

“Wat een gebrekkig licht hebt ge daar, CHORLEY!”

“O, ja – de lantaarn. Ik vertrouw mij zelve, zoo als ge ziet, hier met geen kaars, onder al die verwarring. Gave de Hemel, dat ik bevrijd was van deze kerels. Zij houden mij voortdurend in zenuwachtige onrust. Dezen avond nog vond ik twee of drie lucifers, die zij zonder twijfel hadden laten vallen.”

“Wel, buurman, gij zijt er de man niet naar, om brand in uw huis te hebben; nooit zag ik een voorzigtiger man. Maar ik koop toch, dat gij verzekerd zijt? Ik ben het, en ik slaap daarom altijd gerust.”

“Ja, ik ben verzekerd. Maar, ’t is niet zoozeer het huis en de goederen – hoe groot de omslag ook zijn zou, om ze terug te krijgen, en alles weder in orde te hebben, – neen, ’t is het gevaar – het levensgevaar, buurman, dat mij ’t meest verontrust. Weest zoo goed even op zijde te gaan; ik meende één van die helsche lucifers te zien onder uw voet. Neen, neen; ’t is niets.”

“Wel, CHORLEY, ik hoop, dat gij eens beloond zult worden voor al uwe moeite, en voor de onkosten, die gij maakt om deze verbeteringen te doen. Ik denk ook, dat dit spoedig zal gebeuren. Door den eenen spoorweg is de handel van onze stad weggenomen, door den anderen, die digt bij de stad komt en aanstaande week reeds wordt geopend, kan hij weer terugge-bragt worden.”

“Dit is het juist, waarop ik rekende. O! ik zou al die on- kosten en moeite mij niet op de hals gehaald hebben, zag ik niet een nieuwen morgen van voorspoed aanbreken – een nieuwen morgen, let wel op mijne woorden, Mijnheer – voor deze plaats en al hare bewoners.”

“Zoo zij het. Goeden nacht, CHORLEY.”

“Goeden nacht, FLECK. Ik dank u, dat gij naar mij zijt komen zien. Ik zal u dan morgen verwachten, en vroeg?”

“Ja – om half negen.” “Goeden nacht.”