De Gracieuse 1862 | Page 19

CONSTANCE CHORLEY. 11

baar voor haren geest eene onbepaalde vrees voor brand. ’t Was vreemd – ’t was onverklaarbaar – docht het was maar al te duidelijk voor haar, dat er naauwelijks een voet ruimte in het huis of op den trap was, of er hing of er lag eene menigte ge-vaarlijke dingen, indien bij eenig toeval ergens brand mogt ontstaan. Zij had zoo even gelet op de drooge erwtenstaken, het brandhout en de kaarsen in de rommelkamer. Zij herinnerde zich, dat voor de boekenplanken in den winkel oude gordijnen hingen, of lange stroken papier; dat de toonbank overdekt was met boeken, en papier, en schrijflessenaars, en meerdere zaken van dien aard; en dat deze dingen ook bedekt waren met breede stroken graauw papier, die met groote zorg door haar vader daar over gelegd waren, eer de stucadoors hun werk aan den zolder begonnen. En, toen zij rondkeek op het portaal, zag zij een rol behangselpapier, gedeeltelijk afgerold, en met het losse stuk over de leuning gehangen, juist zoo als haar vader het verlaten had, na het patroon beken te hebben. Andere breede rollen graauw papier, met pakken voor den winkel ontvangen en met groote zorg bewaard voor toekomstig gebruik, lagen overal, waar slechts plaats was. Ook een groot reeds versleten togtscherm was daar, op ’t welk schoone vogels waren geschilderd, en waarop CONSTANCE voorheen, wanneer ze ’s zomers vroeg wakker werd, uren lang kon liggen kijken, totdat zij zich vaak verveeldde, dat de vogels werkelijk vlogen. Nu was het ge-schonden en stukken van het bekleedsel hingen er bij.

Oude pakkisten waren ook op het portaal, uit de hoeken en gaten, waar zij gewoonlijk geplaatst waren, te voorschijn ge-haald, opdat de werklui zouden kunnen voortgaan met de vernieuwing van het huis. Toen zich met verwonderlijke snelheid aan haren geest opdrong hoe gevaarlijk dat alles voor het huis was, scheen zij hoe langer hoe meer opgewonden te worden, zoodat zelfs de minst beduidende dingen onnatuurlijke evenre-digheden aannamen, en zij ziek en half krankzinnig werd van vrees voor de hersenschimmen, die zij zelve voor een deel in ’t leven had geroepen. Juist op dat oogenblik werd er op de straatdeur geklopt. CONSTANCE kende den klop; ’t was die van hun buurman FLECK, die gewoonlijk eens in de week