CONSTANCE CHORLEY. 7
heer, die er schrander uitzag, bleek hij te zijn, toen hij bij het vuur stond in zijne zwarte kleederen en net geplooid over- hemd, met zilver wit hoofdhaar. Hij warmde nu eens zijne vingers, dan zijne voeten, en zag lagchende rond, in het eerst op de dingen in het algemeen, vervolgens op zijnen maaltijd, en toen op CONSTANCE, die, hoewel bevend, zich begon te koesteren in deze zeldzame, maar gouden stralen van een zon-neschijn, waaraan zij zoo weinig gewoon was. Eene zeldzame gelijkenis, en eene nog zeldzamer ongelijkheid bestond er tus-schen de twee.
Terwijl hij er zoo gezond, frisch en welvarend uitzag, was zij zoo mager, zo kaal in de kleeren, en zoo droevig van ge- laat; en toch hadden zij dezelfde ingetrokkenheid en achter-houdendheid met elkander gemeen. Bij haar scheen dit voort te komen uit beschroomheid, de vrucht van een leven zonder liefde, en uit afkeer van vragen naar eenige de minste sym- pathie; niet omdat de behoeft daaraan bij haar niet gevoeld werd, maar omdat het arme, kleine hart zoo dikwijls had ge-waagd, naar zoo iets te zoeken, en zoo dikwijls met mee kommer en met minder hoop van zijn ijdel pogen afgezien had. ’t Was zeker niets van dien aard, dat den vader met al het vertoon van zijne vrolijke inborst zoo geheimzinnig deed zijn. Naar allen schijn was hij een man, die een sterk vertrouwen op zich zelven had. Geen wonder, als hij bedacht, hoe weinigen er waren, die niet insgelijks vertrouwden op zijne bekwaamhe- den, karakter en ridderlijke manieren. Dat hooge, kale, blinkende voorhoofd scheen een opgeslagen titelblad, waarop de wereld den adel en de algenoegzaamheid van het diepzinnige, en aan inhoud zoo rijke boekdeel kon lezen. En toch konden zij, die hem meer naauwkeurig opnamen, rimpels op dat gladde voorhoofd zien, die zekerlijk daar door niets anders gevormd waren, dan door een onophoudelijk, al was het dan ook weinig zichtbaar gefrons. Opmerkelijk was ook de rustelooze en steelsche blik zijner donkere oogen, die zich nooit op eenig voorwerp konden vestigen, en ’t allerminst op een ander menschelijk oog. Zij konden niet rusten onder hunne harige oogleden, maar schenen altijd bezig met de oplossing van eene groote levens-