CONSTANCE CHORLEY. 5
afgeknipt en achter de oorden weggestreken waren. Zal dat gor-dijn nimmer vallen?
Reeds zit de vlasvink, moede van het pikkan aan de tralies zijner kooi, te slapen op zijn stokje; de muis is naar huis ge- slopen achter het beschot, en de Friesche klok geeft het teeken, dat zij op het punt is te slaan.
Zal dat gordijn nummer vallen? Het besluit van het kind wan-kelt. Hare overspannen zenuwen kan zij niet langer in bedwang houden; de neusvleugels, zij gevoelt het, zullen trillen. De vaste, ernstige mond zal trekken en beven in de hoeken; het stikkende gevoel zal opkomen in de keel; eene hijgende, ja duidelijk hoor- baar hijgende ademhaling ontsnapt haar, en oogenblikkelijk valt het kleine gordijn. O, wat een lange diepe zucht geeft verligting aan dat gejaadge hart! Kon het werkelijk haar vader geweest zijn? Gelooft men nog, dat zij in slaap was? En indien niet . . .
Wederom bedwingt zij de gedachten die zich aan haar op-dringen, omdat zij gevoelt, dat het haar niet past ze te koes- teren. Zij wil niet wederom zoo betooverd worden; zij wil in tijds weerstand bieden. Zij springt op, rekt hare ledematen uit, die overal pijn doen, en begint haastig een tafelkleed te leggen en een karig avondmaal voor twee personen te bereiden.
Bij haar zelve overlegt zij intusschen, wat zij zeggen zal, als zij komt bij haar vader, die stilletjes bezig is in den winkel. Nu gaat zij naar de deur, vat de kruk, voelt haar bewegen, en, zoo als zij zicht verbeeldt, van zelv’ omdraaijen. Zij huivert, aarzelt, gaat terug naar het vuur, pookt er in, veegt de asch op, die zij had doen vallen, en grijpt daarna weder plotseling met een zenuwachtigen ruk de kruk van de deur, alsof zij door het geluid hare komst vooraf aankondigen wil. Maar het komt zoo uit, dat zij geen geluid maakt. Langzaam opent zij vervol-gens de deur en ziet in den donkeren winkel. Het gas was reeds uitgedaan. De sombere Februarij avond werpt geen licht van boven over de gesloten vensters, en zelfs eene kleine streep van de lucht, die anders altijd te zien was, is nu niet zigtbaar. Eene kaars in eene lantaarn, welke hoog boven de toonbank hing, wierp van tijd tot tijd een flikkerend licht over de ruime. Eenigen tijd duurt het, eer hare oogen aan dat geringe on-