Eene soortgelijke versiering komt aan den onderrand van elke mouw voor. Elke patte is volgens de afb. met een geappliqueerd palmfiguur en met kleine knoopen voorzien en met zwart zijden veterband geboord, dat er met stiksteken met witte zijde op is genaaid. Op dezelfde wijze zijn mede de patten voor de zakjes versierd. Bij het vervaardigen van de jaquette knipt men uit de gekozen stof naar elk der fig. 7 tot 10 twee gedeelten, naar fig. 11 de mouw; de onderste helft wordt langs de voorgeteekende gladde lijnen geknipt. Verder knipt men naar fig. 12 zes gedeel-ten, elke patte wordt even als de patten voor de zakjes fig. 10 volgens de aanwijzing op de knip-patronen en onze beschrijving gegarneerd. Als in de voorstukken de borstplooi van punt aan punt tot ster uitgevoerd en de stof aan de binnenzijde is afgesneden, dan worden al de gedeelten van de jaquette met een stiksteeknaad verbonden. Hierna moet men volgens de gedeeltelijke aan-wijzing op het knippatr. er het garnituur van fluweel, vervolgens al de patten ophechten. De
gedeelten van de mouw worden van 21 tot 22 en
van 23 tot 24 aan elkaar genaaid. Als in het on-derste gedeelte een plooi is gelegd door elk kruis op punt te hechten, dan wordt de mouw met het noodige garnituur voorzien, en einde-lijk zóó dat 24 op 24 van het voorstuk sluit in het armsgat gezet. De jaquette wordt met ha-
ken en oogen dicht gemaakt.
Muts “Béarnais” voor knaapjes
van 6―8 jaar. Haakwerk.
Afb. No. 19. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.
No. XI, Fig. 35―37. 2½ lood blauwe,
¼ lood witte zephirwol.
De muts en revers zijn beide van blauwe wol
met den gaffelsteek (zie afb. No. 48 en de bijbehoorende beschrijving) gehaakt, de revers is langs den bovenrand met bosjes stokjes van
witte wol omgeven. Men begint de muts met
een opzetsel van 18 steken, meerdert van
den 2. tot den 10. patroontoer telkens
aan het begin en einde 1 steek, werkt
de 8 volg. patr.-toeren in
een gelijk getal steken
en mindert in de 10
laatste toeren aan
het begin en
einde gedurig
1 steek.
Daarna werkt men de pas, zet 80 steken op, sluit de-ze tot eene
ronding, haakt 3 toeren stokjes, haalt de muts van kruis tot punt op de wijdte van de pas in en verbindt haar met de laatste. De revers bestaat
uit twee gedeelten van gelijke grootte, die op de volgende wijze vervaardigd worden. Men haakt op een opzetsel van 32 steken drie patr.toeren in
een gelijk getal steken; in de 4 volgende patr.-
toeren mindert men aan het begin en einde 1 steek, en haakt dan over den gewelfden buitenrand 1 toer h. v.
st., hierop 2 toeren met witte wol: 1. toer. Afwisselend 1 st. in den eenen steek van den vor. toer, 3 dubb. st.
in den volg. steek. ― 2. toer. Aan beide zijden van elk afzonderlijk
st. 1 h. v. st. De revers wordt door 1 toer met blauwe wol gehaakt
afgesloten, die uit bogen van 3 kett. en 1 v. st. bestaat, waar-
mede telkens 1 steek van den vor. toer wordt overgeslagen.
Heeft men de beide gedeelten voor de revers vervaardigd,
dan naai men ze volgens de cijfers aan de pas. Op de
muts teruggeslagen, worden de beide revers aan de zij-den, waar zij te zamen komen, verbonden en aldaar
met eene rozet van blauwe wol bevestigd.
Muts “Ecossais” voor knaapjes van
6―8 jaar. Haakwerk.
Afb. No. 20. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XV,
Fig. 44 en 45. 1 lood roode, 1¼ lood zwarte zephirwol.
De fond van deze muts is van roode, de rand, die hem om-
geeft, van zwarte zephirwol, beide zijn met den tunischen haak-steek vervaardigd. De rand verkrijgt iets van astrakan door de
dichte kett.bogen, die men in de loodrecht liggende lussen van
den tunischen steek met 1 h. v. st. haakt. Men begint den fond
aan den buitenrand met een opzetsel van 2 steken en meerdert van
den 2. tot den 20. patr.toer, telkens 1 steek, afwisselend aan het be-
gin en einde van een patr.toer, werkt dan 8 patr.toeren in een gelijk
getal steken en mindert dan in elk van de 10 laatste patr.toeren 2 steken
af, een aan het begin, de andere aan het einde van den toer, doch zoodanig dat
er nog 4 steken over blijven, dus in twee toeren slechts 1 steek. ― Voor den rand van
de muts werkt men op een opzetsel van 80 steken eerst 3 patr.toeren, waarbij men aan het
begin en einde telkens 1 steek mindert, den 4. patr.toer haakt men in een onveranderd ge-tal steken; van den 5. tot den 10. patr.toer worden telkens aan het begin en einde 4 steken afgeminderd, zoodat de laatste van deze patr.toeren slechts 26 steken telt. Aan beide zijden van de 4 middelste steken van dezen patr.toer werkt men, om den gewelfden vorm voor den
rand te verkrijgen, telkens 1 patr.toer van 11 steken, over dezen een tweede rij van 8 steken, die aan beide zijden wordt verkort, van voren in het midden met 1 steek, aan de tegenovergestelde zijde met 2 steken. ― Eindelijk wordt over den gewelfden
stemt, met fijner of grover grondstof worden uitgevoerd. Het wordt in de dwarste in heen en weder gebreide toeren geheel recht gebreid en met 14 steken opgezet. ― 1. toer. Afhalen, 2 recht, omslaan, minderen, 2 r., 4 steken opzetten; men slaat hiervoor den draad evenals een festonneerlus om de naald, 4 r., omsl., mind., 1 r. 2. toer. Afh., 2 v., omsl., mind., nog eens mind., 4 r., mind., 2 r., omsl., mind.,
1 r. ― 3. toer. Afh., 2 r., omsl., mind., 8 r., omsl., mind., 1 r. ― 4. toer. Afh.,
2 r., omsl., mind., 8 r., omsl., mind., 1 r. ― 5. toer. Afh., 2 r., omsl., mind.,
nogmaals mind., 2 r., mind., 2 r., omsl., mind., 1 r. ― Van den 1. tot den 5. toer
herhaalt men totdat men de genoegzame lengte verkregen heeft.
Tasch voor sleutels, notitieboek-
jes, portemonnaies enz.
Afb. No. 17. Knippatr. en teekening, voorz. v.
h. Supplem. No. VII, Fig. 25. Bruin wollen
reps, gewaste taf, zwart fluweel, licht grijze,
alsook genuanceerde grijze zijde, taf, rood
zijden koord van gelijke kleur, 24 gesplitste
ringen, glas en stalen kralen, een stalen knoop.
Ter vervaardiging van de sleuteltasch door afb. No. 17 voorgesteld, knipt men naar Fig. 25
van wollen reps voor bovenstof en ge-
waste taf als voering van elk 2 ge-
deelten, de bovenstof voor de voor-zijde bestemd evenwel aaneen met het overslag op het knippatr. voor-geteekend, de vouw van de stof langs de bovenste gestipte lijn liggende. Bovendien knipt men nog van was-doek een gedeelte 13 d. breed en 8½ d. hoog. Om de voorzijde van de tasch
met het voorgeteekende borduurwerk
te voorzien, brengt men het patr.
op de tasch en het overslag
over, de palmen moeten
hierop volgens de afb.
van grijze taf en
zwart fluweel, uit
laatstgenoemde
stof ook de kleine bloe-
men vervaar-digd worden. Eerst worden
de palmen op
de bestemde
plaats op de grondstof geappliqueerd en met festonneer-schuine steelsteken en glaskralen versierd. De kleine ve-derachtige takken vervaardigt men met grijze genuan-ceerde zijde met den vischgraatsteek. Als daarna ook het overslag met het borduurwerk is versierd, dan omgeeft men het, alsook het voorste gedeelte van de tasch, op ongeveer ½ d. afstand van den buitenrand met eene rij
festonneersteken met kralen versierd. Het overslag wordt tot berging van naalden met een wit flanellen voe-ring voorzien, waarna men beide gedeelten langs den buitenrand tegen elkander naait. Bovendien verkrijgt het
overslag volgens de afb. van voren in het midden een sta-len knoop en eene franje van stalen kralen. De gedeelten
van de bovenstof van de voor- en achterzijde worden, uit-
genomen den bovenrand, rondom te zamen genaaid
en met de voering op gelijke wijze verbonden,
voorzien. In de voering van de achterzijde,
wordt echter vooraf het reeds vermelde ge-
deelte voor de tasch aan den bovenrand gefestonneerd, op ongeveer 1½ d. afstand van den bovenrand genaaid, en elke steek door een stalen kraal aangegeven. De
voering en de bovenstof worden volgens
de afb. door diep in de stof gestoken feston-
neersteken bevestigd. Twee gomelastieken ban-
den elk 5½ d. lang, onder het overslag aange-
bracht, dienen om het notitieboekje vast te houden.
De tasch wordt aan den buitenrand met eene versie-
ring van koord omgeven, die volgens de duidelijke aanwijzing op de afb. vervaardigd wordt. De ketting,
waarmede de tasch aan de ceintuur wordt bevestigd, bestaat uit 24 gesplitste ringen, die in elkander gevoegd en elk met een toer
vaste steken met genuanceerde zijde omhaakt worden.
Jaquette “Manon.”
Afb. No. 18. Knippatr., voorz. van het Supplement. No. II,
Fig. 7―12.
Dit model van grijs “velours simple” is rijk met garnituur voorzien. Het bestaat
eerst uit een reep zwart fluweel 4 d. breed, dat om den buitenrand van de jaquette en om het uitsnijdsel van den hals, alsook om den onderrand van de mouw heenloopt. De reepen garnituur zelf zijn volgens de afb. met twee dicht naast elkaar liggende rijen kettingsteken, met witte zijde uitgevoerd, versierd. Voor de verdere versiering
van de jaquette dienen zes patten, waarvan twee die den schoudernaad be-dekkend, evenals epauletten op de mouw afhangen, terwijl twee andere den
schoot op den verbindingsnaad van den rug met de zijstukken, garneeren.
198 DE GRACIEUSE. [18 November 1866. 4e Jaargang.]
No. 23. Blouse met een garnituur
van linnen.
No. 21. Fichu voor meisjes van
12―14 jaar. Haak- en breiwerk.
Voorzijde. Knippatr., keerz.
v. h. Supplem. No. XIII,
Fig. 41.
No. 19. Muts “Béarnais” voor knapen van 6―8 jaar.
Haakwerk. Knippatr., keerz. van het Supplement
No. XI, Fig. 35―37.
No. 18. Jaquette “Manon.”
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 7―12.
No. 24. Blouse met een garnituur
van guipure en taf. Knippatr.,
keerz. v. h. Supplem. No. IX,
Fig. 29―32.
No. 25. Costuum voor meisjes van 8―10 jaar.
Knippatr., voorz. van het Supplem. No. IV, Fig. 17―20.
No. 20. Muts “Ecossais” voor knapen van 6―8 jaar.
Haakwerk. Knippatr., keerz. van het Supplem. No. XV,
Fig. 44 en 45.
No. 22. Fichu voor meisjes van
12―14 jaar. Haak- en breiwerk.
Achterzijde.