[18 November 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 199
Blouse met een garnituur van guipure en taf.
Afb. No. 24. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. IX, Fig. 29―32.
De samenstelling van fijn neteldoek, guipurestof, blauw taffen reepen
en guipure kant maakt een bijzonder fraai effect, waarom deze blouse uitnemend bij een zeer gekleed toilet geschikt is. Om zulk eene blouse te
vervaardigen, knipt men uit neteldoek naar fig. 29 de beide voorstuk-ken, naar fig. 30 den rug langs het midden aaneen, maar rekent bij het linker voorstuk op een omslag 4 d. breed, die gezoomd en met eenige kleine knoopjes voorzien wordt. De knoopslussen welke er bij behooren
moeten van binnen aan
den voorkant van het rech-ter voorstuk worden aan-
gebracht.
Als men in de voorstuk-ken van punt aan punt tot ster de voor-
geteekende borstplooi heeft genaaid, waarvan de overblijvende stof aan den verkeerden kant, dicht langs den naad moet worden wegge-knipt, dan verbindt men
den rug met de voor-
stukken met een dubbe-
len naad van 11 tot
12 en van 13 tot 14, en hecht dan op de blouse tot dusverre voltooid de guipure, waarvan de vorm door de gladde lijnen, gedeeltelijk op de fig. 29 en 30 voorgeteekend, wordt aangegeven. Men knipt er het neteldoek onder uit, en naait dan de buitenranden van de beide stoffen netjes aan elkaar. Deze naden worden bedekt met blauw taffen reepen, eveneens volgens aanwijzing op de knippatr. geknipt en er op genaaid, elk der buitenranden wordt volgens de afb. afgesloten met een kantje 1½ d. breed, dat er glad wordt opgezet en op den reep ligt. Om het uit-snijdsel van den hals zet men een omhoogstaand kantje. De reep garni-tuur aan den voorrand van fig. 29 voorgeteekend, wordt slechts op het rechter voorstuk gelegd, het linker komt er, zoo breed als de zoom is, onder. De onderrand van de blouse wordt tusschen de dubbele stof van een rechten ceintuurband 5 d. breed van de noodige wijdte gezet, die van voren dicht wordt geknoopt; dezen band bedekt men weder met een blauw taffen ceintuur even breed, met kant afgesloten, met netel-
doek gevoerd, en met eene rozet, van een uitgetanden reep taf vervaar-
digd, versierd. Voor elke mouw knipt men naar fig. 31 een gedeelte uit neteldoek, naar fig. 32 een gedeelte uit guipure, langs de dunne lijn in het midden aaneen, maar het neteldoek schuin toegevouwen. Als de beide gedeelten van 15 tot 16 aan elkaar zijn verbonden, dan naait men op de tot dusverre voltooide mouw den voorgeteekenden reep taf, met kant afgesloten, en voegt haar zoodanig in het armsgat, dat 17 van de mouw op 17 van het voorstuk sluit. Eindelijk naait men op den buitensten blauwen reep van de blouse, eene ingerimpelde guipure kant in den vorm van eene epaulette, die van den schouder af, naar beide zijden eene
ruimte van 24 d. moet innemen.
Costuum voor meisjes van 8―10 jaar.
Afb. No. 25. Knippatroon, voorz. van het Supplem. No. IV, Fig. 17―20.
Het costuum van het kleine meisje, afb. No. 25, is vervaardigd van grijs mohair, en be-
staat uit een rok en eene hooge taille, waar-van de schoot verscheidene patten vormt. Met een schotsch galonnetje 1 d. breed, aan beide zijden met een ingeweven franje van dezelfde
breedte voorzien, wordt op den rok eene tu-
niek nagebootst, terwijl de taille er volgens de afb. mede gegarneerd is. Bij het vervaar-digen van dit model uit de genoemde stof, alsook van alpacca, foulard of popeline, knipt men voor de taille uit bovenstof en voering naar fig. 17 en 18 twee gedeelten,
maar rekent bij fig. 17 op een omslag 2 d.
breed, die er aan het linker voorstuk als
een reep onderuit komt, aan het rechter
naar de binnenzijde wordt omgezoomd;
verder knipt men naar fig. 19 een ge-
deelte langs de dunne lijn in het mid-
den aaneen, naar fig. 20 voor elke
mouw twee gedeelten, waar-
van de onderste helft den
juisten vorm krijgt door
de afwijkende lijnen te
volgen. Als de gedeel-
ten bovenstof op de
voering zijn gehecht,
dan naait men in elk voorstuk de borstplooi,
voorziet het linker met oogen, het rechter met de noodige haken, en zet de gedeelten van de taille volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar. De voering en de bovenstof van de pat-
ten wordt langs den buitenrand tegen elkaar genaaid, het uitsnijdsel van den hals geboord. Als de mouw van 44 tot 45 en van 46 tot 47 aan elkaar is genaaid, dan zet men tegen den rand van onderen aan de binnenzijde een reep taf 4 d. br., en naait de mouw zóó dat 47 op 47 van het voorstuk valt in het armsgat. Eindelijk wordt het garnituur er volgens de afb. en de
gedeeltelijke aanwijzing op de knippatronen
opgelegd.
Gehaakte kaper voor kinderen
beneden 2 jaar. Afb. No. 30.
Ook de hierbij behoorende be-schrijving kan uit gebrek aan ruimte eerst in het volgende nummer ge-
geven worden.
rand van de muts, tot dusverre vervaardigd, 1 toer h. v. st. gewerkt en de garneering
op de volg. wijze aangebracht. In elke loodrechte lus van den steek van elken patr.-
toer met den tunischen steek gehaakt 1 h. v. st., tusschen 2 h. v. st. telkens 3 kett.
Als alle patr.toeren op deze wijze zijn overhaakt, dan naait men den rand van
de muts overeenkomstig de cijfers met den fond te zamen, waarbij deze in-
gehaald moet worden. Ook moet men in acht nemen, dat de spits van
den fond die met 4 steken is afgesloten, van voren in het midden van
den rand van de muts komt. De beide dwarszijden van den rand wor-den van achteren in het midden van de muts te zamen genaaid, de
naad wordt aldaar met een strik bedekt, die op de volgende wijze ver-
vaardigd wordt.
Om een hout-
je of een car-
tonnen reepje
2½ d. breed en 46
d. lang, woelt men
een zwart wollen draad in de dwarste
in dichte, naast el-
kander liggende
rijen, en haakt langs
den boven- en on-
derrand in elke omwinding van den draad met roode wol 1 h. v. st.; de
beide dwarseinden van den aldus
vervaardigden band verkrijgen
eene rij kett., die de beide lange
zijden verbinden. Deze band
in twee lussen en einden ge-
schikt, wordt volgens de
afbeelding op de muts
genaaid.
Doek voor meisjes van 12―14 jaar. Haak- en breiwerk.
Afb. No. 21 en 22. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XIII,
Fig. 41. 5 lood witte, 2½ lood roze zephirwol, 3 knoopen
met roze wol oversponnen, eene haaknaald 1 d. in omvang.
Door de eenvoudige versiering, en den draaien vorm beveelt zich deze doek ter vervaardiging aan. Het model is van witte zephirwol met den gewonen tunischen haaksteek gewerkt en rondom met eene gebreide strook van rozewol omgeven. Van voren, waar de afgeronde voorstukken te zamen komen, wordt de doek door een bandje en twee rozetknoopen gesloten, van achteren door een knoop en eene lus, die elk aan een eind van het voorstuk, dat in een band uitgaat, bevestigd zijn; een van deze einden wordt evenwel vóór het vastmaken, door een bandje van ketting-steken, van achteren in het midden van den doek aan de verkeerde zijde aangebracht, gestoken. Men begint den doek van onderen aan den rug met witte wol en een opzetsel van 5 steken. Den 1. Patroontoer werkt men
in een gelijk getal steken, den 55 patr.toeren, waarbij telkens aan beide zijden van den middelsten steek op de bekende wijze 1 steek gemeerderd wordt. Als hierdoor in den 56. toer het getal steken tot 115 is gestegen,
dan is volgens de grootte van ons model de rug voltooid. Men werkt nu op elke zijde van het werk de voor-
stukken, elk afzonderlijk voort, waarvoor het knippatr., fig. 41, de helft van den doek geeft. daar het meer-deren en minderen in de voorstukken, dat gedurig aan het begin of einde van de patr.toeren plaats heeft, naar het fatsoen wordt ingericht, zoo geven wij de afzonderlijke toeren niet aan. Na voltooiing van de beide
voorstukken werkt men de garneering met roze wol. Men begint de strook met een opzetsel van 3 steken, en breit daarop heen en weder geheel recht, eerst 22 toeren voor het slipje van den rug aan den onderrand, waarbij men in elken 2. toer aan beide zijden van den middel-sten steek 1 steek meerdert. In den volgenden 23. toer breit men de 12 eerste steken af, rijgt ze tot een later gebruik op een draad, kan den middelsten steek af, en breit dan op de 12 laatste steken een reep zonder meerderen of minderen, die van achteren van het midden tot
aan het begin van de ceintuur moet reiken. Daarna neemt men de op den draad geregen steken op de naald en breit op deze een reep van gelijke lengte. De garneerstrook, die den doek aan den bovenrand omgeeft, is door-gaande 12 steken breed, en wordt er zoodanig
opgenaaid, dat zij de einden van de onderste
strook bedekt. Eindelijk brengt men de
genoemde rozetknoopen en den band
uit kettingsteken gehaakt, aan.
Blouse met een garnituur
van linnen.
Afbeelding No. 23.
Deze blouse is gegarneerd met
reepen fijn linnen 5½ d. br.,
aan beide zijden met eene
rij stiksteken, in het mid-
den met ingezette figu-
ren van guipure ver-
sierd; men kan de
blouse naar de pa-
tronen welke bij
afb. No. 24 be-
hooren, knippen. Een dezer reepen sluit
den voorrand van het rechter voorstuk
af, en dient daar voor den reep voor
de knoopsgaten, twee andere,
waarvan de breedte naar de ein-
den toe afneemt, zijn even als
bretellen op den rug en op de
voorstukken aangebracht,
eindelijk loopen twee an-
dere reepen om den
onderrand van de mouw heen. De kleine spitse kraag bestaat eveneens uit linnen en is van vo-ren in elk der hoeken met een ruit versierd. De stof van de blouse moet onder de guipure worden uitgeknipt. Om
deze guipure door haak-
werk na te bootsen, ge-ven wij met afb. 40 en 41 geschikte modellen.
No. 27. Kaper “Gabriette.” Breiwerk.
No. 29. Kaper “Napolitaine.”
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. V, Fig. 21―23.
No. 31. Hooge taille met schoot voor dames. Voorzijde.
Knippatr., voorzijde van het Supplem. No. III, Fig. 13―16.
No. 28. Kaper “Vineta.” Breiwerk.
No. 30. Gehaakte kaper voor kinderen
beneden 2 jaar.
No. 26. Gehaakte pelerine voor dames.
Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XIV, Fig. 42 en 43.
No. 32. Hooge taille met schoot voor dames. Achterzijde.