[18 November 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 197
Kant in guipure knoopwerk.
Afbeelding No. 11―14. Haakgaren. No. 60 tot 100.
Deze kant kan voor verschillende voorwerpen gebezigd worden, b. v. voor
kerkelijke voorwerpen, gewaden, altaarkleden enz., ook voor meer dage-
lijksch gebruik, als verschillende soorten van kleedjes, gordijnen, linnen-
goed en iets dergelijks. Om haar te vervaardigen, knoopt men eerst een reep van de vereischte lengte en breedte, en zet met garen No. 60 over een knoop-
houtje waarvan de maat volgens afb. No. 11 genomen wordt 2 ma-zen op; hierop knoopt men 11 toe-ren, waarbij aan het eind van el-ken toer 1 maas gemeerderd wordt, zoodat de laatste toer 11 gaatjes heeft, dan 1 toer recht er over en nu ― terwijl men afwisselend aan het einde van den eenen toer 1 maas meerdert, aan het einde van den anderen toer 1 maas min-dert, ― in hetzelfde getal mazen zooveel toeren, als voor de lengte van de strook vereischt wordt; het einde loopt weder door gedurig 1 maas aan het einde van elken toer te minderen op dezelfde wijze schuin toe als aan het begin. Daar-na hecht men den geknoopten reep of liever een gedeelte er van op stijf papier en werkt er met garen No. 100 de guipure in, met de verzet liggende middenfiguren beginnen-
de. Afb. No. 12 en 13 geeft de verklaring van de uitvoering. Men bevestigt den draad aan den middelsten knoop van de figuur door afb. No. 12 voorgesteld, spant van hier af een kruis, de letters en
de afb. volgende, en windt den draad daarna driemaal om de beide
middelste stokjes van de figuur. Eindelijk worden alle draden door
eene spiraalvormige omwinding van den draad waarmede men werkt volgens afb. No. 13 zoo dicht mogelijk te zamen geschoven. Elk der
middenfiguren van de bovenste rij bestaat, zooals zichtbaar is, slechts uit 3 blaad-jes. De dichte gedeelten van het patroon, die gekruiste lijnen vormen, zullen, hoewel een weinig moeielijk, toch met behulp van afb. No. 14 gemakkelijk te ver-vaardigen zijn. Men maakt eerst de wieltjes zoodanig, als genoemde afb. aan de bovenste ruit aan de linkerzijde duidelijk aantoont; van de met punt aangewezene plaats af werkt men het middelste wieltje, voert den draad door eenige omwindin-gen om den enkelen draad die zich aldaar bevindt tot aan den met kruis aangewe-
zen knoop aan het begin van dit wieltje, van daar hetzij weder naar het midden
terug, waar hij onder het wieltje bevestigd wordt, of men spant hem, wanneer hij nog lang ge-noeg is, tevens om het tweede wieltje te vormen, van kruis af tot aan den schuin daartegen-over liggende knoop. De ver-vaardiging van de dichte drie-hoeken geschiedt met feston-neersteken, in heen- en terug-gaande rijen, waarvan men de eerste op een strak gespannen draad van a naar b uitvoert, zooals afb. No. 14 aan de bo-venste ruit aan de rechter zijde aantoont. Is de guipure voltooid, dan knipt men den geknoopten grond aan eene lange zijde, het patroon volgende, in punten uit, festonneert de buitenzijde van de beide naast elkander zijn-
de wieltjes, die de spits van elke punt vormen, en voert dan hetzij
volgens ons model eene rij genaaide stokjes evenals festonneerste-ken uit, die men langs de buitenranden dicht festonneert en door een geweven picotrandje voltooit, of men haakt in plaats hiervan 1 toer open stokjes, daar over 1 toer vaste steken en daarna de picots; voor laatstgenoemden laat men na voltooiing van elken tweeden steek dezen als lus van de naald, steekt in den daaronder zijnden loodrecht liggenden steek, haakt 1 v. st. in dezen, dan 1
v. st. in den volgenden steek van den vorigen toer en zoo voort.
Gehaakte kant.
Afbeelding No. 15.
Deze kant wordt in de dwarste in heen- en terug-
gaande toeren gewerkt, waarbij gedurig in de achterste lus van een steek gestoken wordt; men begint met een
opzetsel van 26 steken. Op deze haakt men:
Den 1. toer. Den laatsten opzetsteek overslaande, in elken steek 1 v. st. ― 2. toer. In elken steek van den vor. toer 1 st. (stokje), het eerste st. wordt door 3 kett. (kettingsteken) gevormd, dan 2 kett. en nog 3 st. in
den laatsten steek van den vor. toer. ― 3. toer. 3 pi-
cots (dat is 5 kett. en 1 h. v. st. in den eersten van de 5 kett.), 1 v. st. in de 2 kett. van den vor. toer, dan * 2 dubb. st., waarbij men evenwel aan de verkeerde zijde
van het werk in
den vierden
volgenden v. st. van den eersten
toer steekt,
hierdoor vormt zich een toer schuin liggende moezen over de stokjes. Even-wel werkt men elk dubb. st. tot op nog een-
maal doorhalen
af, zoodat men alsdan 3 lussen op de naald heeft ver-kregen, die men door eenmaal omslaan als een steek
afhaakt. Men slaat geen steek van den vor. toer over, haakt in de 4 volgende steken 4 v. st. en herhaalt van * tot aan het einde van den toer. ― 4. toer. Afwisse-
lend 1 v. st., 3 kett., met den laatsten gedurig 2 steken van den vor. toer overslaan. ― 5. en 6. toer. Als de 4.
toer, doch men werkt de v. st. telkens in den middelsten
steek van den kettingsteekboog. ― 7. toer. In elken kett.-
boog 3 v. st., in den laatsten boog echter 4 v. st., waardoor men
weder (als in den eersten toer) 25 v. st. verkrijgt. ― Men herhaalt
nu gedurig van den 2.―7. toer en haakt na voltooiing van de kant 1 toer v. st. langs den rechten rand. Als men deze kant voor kraag verkiest te bezigen, dan vormt men bij het werken van dezen toer, door hem naar
vereischte in te haken, de ronding van den hals.
Gebreid tusschenzetsel. Afb. No. 16.
Dit tusschenzetsel kan overeenkomstig het doel, waarvoor men het be-
voor de mouw. Daar de schelpen er eerst later in worden uitgevoerd, moet men al de buitenranden recht snijden, en dus langs den rechten omtrek van het knippatroon. Hierop legt men in den voorkant van de voorstukken den zoom, de afgeknipte rand wordt aan de binnenzijde van het jaquetje niet om-geslagen, maar daar, even als bij al de overige inslagen van de naden met een wit taffen lintje 1 d. breed bedekt. Nu stikt men de voorstukken van 1 tot 2 en van 3 tot 4 met zwarte zijde op den rug, festonneert hierop de schelpen aan den buitenrand van de jaquette, behalve aan het uitsnijdsel van den hals
en den voorkant van het linker-voorstuk, en knipt de overblijven-de stof zorgvuldig uit. Als de voor-stukken met knoopen en knoops-gaten zijn voorzien, dan maakt men in elk langs de gladde lijn op het knippatr. voorgeteekend eene
insnijding voor het zakje, zet er een zakje in en bedekt de eerste volgens de gelijkluidende cijfers met de gefestonneerde patte. Men verbindt twee gedeelten van de mouw die bijeen behooren van 11 tot 12 met een stiknaad; in den elleboogsnaad naait men van 9 tot 10 langs de voorgeteekende ge-punte lijn den rechten rand van het onderste gedeelte van de mouw, te-gen het festonneerde gedeelte van de bovenste helft, en zet de mouw zoodanig in het armsgat, dat zij met 12 op hetzelfde cijfer van het voorstuk sluit. Eindelijk moet men
het kleine staande kraagje volgens de overeenstemmende cijfers op
de jaquette naaien.
Patroon (middelstuk en kleine figuren)
voor een rond tafelkleed.
Wit borduurwerk en application. Afbeelding No. 5―7.
De samenstelling van wit borduurwerk met application van gekleurde taf geeft
aan ons model iets zeer ongemeens. Al de witte lijnen die op het patroon voorko-men, worden met wit borduurkatoen met den rechten steelsteek gewerkt, daarna knipt men het neteldoek buiten de figuren van het patroon uit. De gedeelten voor de medaillons bestemd worden met den laddersteek met sterk gedraaid garen ge-werkt omgeven, met hetzelfde garen zijn ook de wieltjes in de middelste figuur vervaardigd. De grondstof van de medaillons is blauwe taf, hier worden de figuren die uit vleeschkleurige taf gesneden zijn met vloeipapier er onder, opgeplakt en
dan met den schuinen steelsteek met zijde, die volgens de kleur van de taf genomen moet wor-den, omgeven. De taf die de draperie nabootst, moet van eene afstekende kleur wezen, de schikking der plooien wordt door schuine steelsteken verkre-gen. Op gelijke wijze zijn ook de pijl en de boog van de eene fig. met dun gouddraad uitgevoerd, terwijl het haar door bruine zij-de wordt nagebootst. Elk me-daillon wordt langs den buiten-rand gefestonneerd en daarna op de bestemde plaats op het borduurwerk gehecht, opdat het met weinig moeite bij het
wasschen van het kleed zou kun-
nen worden afgenomen. Afb. No. 6 en 7 geven twee figuren
in wit borduurwerk uit te voeren, die men naar welgevallen op den fond van het kleed kan schikken. Een hierbij behoorenden
rand zullen zij in het volgende nummer geven.
Gebreide pantalon voor heeren.
Afbeelding No. 8.
De hierbij behoorende beschrijving volgt in het volgende nummer.
Paletot voor knapen van 8―10 jaar.
Afb. No. 9 en 10. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.
No. VIII, Fig. 26―28.
Deze paletot van donkerblauw dubbel laken, heeft
iets zeer ongemeens door het fatsoen, daar de mouw en de rug aaneen zijn gesneden. De paletot wordt langs den voorkant met groote gesneden hoornen knoopen dicht gemaakt, terwijl het garnituur door zwart zijden veterband gevormd wordt. Om dit model na te maken heeft men 146 d. stof 67 d. br. noodig. Hieruit knipt men na aan de fig. 26 en 27 de omslagen gehecht te hebben, naar fig. 27 den rug en de mouw, naar fig. 28 den kraag, elk dezer gedeelten langs de dunne lijn in het midden aaneen, verder naar fig. 26 de voor-
stukken. Als de gekozen stof niet de hierboven opge-
geven breedte mocht hebben, dan kan men in het midden van den rug een naad nemen. Nadat men te-gen den voor-kant van elk der
voorstukken
een reep der stof 7 d. breed heeft gezet, maakt men in
het linker de voorgeteekende knoopsgaten, zet er al-
daar volgens de afb. als garnituur eene rij knoopen op, en verder op het rechter voorstuk de noodige knoopen om het te kunnen dichtmaken. Hierop maakt men in het linker voorstuk de beide insnijdingen voor het zak-je, in het rechter daarentegen slechts de onderste. Na-dat men in al de insnijdingen een taffen zakje, van de
noodige breedte en 8 d. lang heeft gezet, legt men om elk
de versiering van veterband, gedeeltelijk op het knippatr.
aangegeven, en verbindt dan de gedeelten fig. 26 en 27, eerst
van 5 tot 6, daarna van 7 tot 8 met een achtersteeknaad, waarvan
de inslagen aan beide zijden plat op de stof worden genaaid. De mouw fig. 27 wordt van 1 tot 2 en van 3 tot 4 op dezelfde wijze aan elkaar genaaid, en om de aldus aaneengevoegde mouw, zooals dit is voorgeteekend, ve-terband gelegd. Als de buitenrand van den paletot, van de mouw en van den kraag met veterband is geboord, dan verbindt men den laatsten aan het uitsnijdsel van den hals met den paletot, waarbij 9 en 10 van de beide
gedeelten op elkaar moeten sluiten.
No. 17. Taschje voor sleutels, voor een notitieboekje, portemonnaie enz.
Knip- en borduurpatroon, voorz. v. h. Supplem. No. VII, Fig. 25.
No. 13. Tweede gedeelte. Bij afb. No. 11.
No. 8. Gebreide onderpantalon voor heeren.
No. 15. Gehaakte kant.
No. 16. Gebreid tusschenzetsel.
No. 12. Eerste gedeelte. Bij afb. No. 11.
No. 14. Derde gedeelte. Bij afb. No. 11.
No. 11. Kant in geknoopte guipure.
No. 9. Paletot voor knapen van 8―10 jaar.
Voorzijde. Knippatr., keerz. van het Suppl.
No. VIII, Fig. 26―28.
No. 10. Paletot voor knapen van 8―10 jaar.
Achterzijde.