d. lang, voor den reep van achteren in het midden een eind 18
d. lang. Rondom al deze reepen wordt guipure kant gezet, daar-
na naait men ze zooals dit is voorgeteekend op de fichu, waarbij
men zoowel den gladden rand van het entre-deux als den
buitenrand van de kant op de stof vastnaait. Onder het entre-deux wordt de tulle weggeknipt, waardoor het eerste door-
schijnend blijft.
Twee medaillons met den platten steek ge-
borduurd, voor brieven- en sigarentasschen, enz.
Afbeelding No. 13 en 14.
De beide fraaie teekeningen lokken ter vervaardiging uit,
maar vereischen wat de bewerking betreft eene geoefende hand
in het borduren, fijne werkstoffen en levendige, warme kleuren.
Geheel naar
verkiezing en
overeenkom-stig het doel
waarvoor
men het
wenscht te bezigen, kan men de
grondstof voor het medaillon van
moiré, taf of leder nemen; op
een witten of matten licht-
kleurigen fond zou het bor-
duurwerk het best uit-
komen, dat, zooals
de teekening aantoont, met den platten en knoopjessteek wordt uit-
gevoerd. Wij raden aan, de bladeren van beide afbeeldingen met
groene en bruine genuanceerde zijde, de bloemen en knoppen
van afb. No. 13 in eene ponceau schakeering te werking en met
gele zijde door fijne knoopjes, den kelk na te bootsen. De
colibri moet vooral bijzonder goed uitkomen. Aan ons
model is het lijf olijfkleurig, naar den kop en de borst
toe in het oranje afloopende, de vleugels en vederen
van den staart zijn met roodbruine zijde gebor-
duurd en door afzonderlijke lange steken van
hoogroode zijde afgescheiden. Wij laten het
aan de phantasie van de borduurster over
om het vogeltje getrouw naar de na-
tuur weder te geven; een voorbeeld
in natura zou hiervoor van bij-
zonder veel nut kunnen wezen.
Hetzelfde geldt ook voor het
insect van No. 14, waar-
van het lijf met floszij-
de met lange in el-
kander vattende ste-
ken geborduurd wordt.
De vleugels worden door
een application van groen,
blauw of bruin krip met ade-
ren van dun gouddraad nage-
maakt.
Neteldoeksche dasjes met
kant.
Afb. No. 15 en 16. Knippatroon, keerzijde van
het Supplement No. XVIII, Fig. 57.
Zwarte sluier, benevens drie patronen voor
het doorstoppen van tulle.
Afb. No. 8―11. Knippatr. en teekening, voorzijde van het
Supplement No. III, Fig. 22 en 23.
Om een niet te groot contrast met de nieuwerwetsche hoeden
te maken, worden de sluiers ook weder kleiner genomen. Met
afb. No. 11 geven wij eene zoodanige van kant geweven in een nieuwen, thans zeer geliefden vorm te zien. Ter vervaardiging
van het oorspronkelijke bevelen wij de twee volgende patronen
aan: men knipt van effen witte of zwarte tulle naar Fig. 22 den
sluier, langs het midden aaneen, en doorstopt de tulle met
fijne platte zijde. Ter nabootsing van de breede kant, waar-
mede de sluier aan beide zijden tot ster van fig. 22 gegarneerd
is, geven wij met fig. 23 een geschikt patroon, de helft van een
van de drie onderste bo-
gen van den sluier. Men teekent de
omtrekken
hiervan op het papier over, en vormt
het zoodanig tot een geheel, dat
het met de bogen van het knip-
patroon overeen komt. De
kleine bloemen (parsemé)
insgelijks op fig. 23 aan-
gewezen, worden op
regelmatige afstanden op den fond verdeeld. De wijze van het tulle
doorstoppen, waarvoor het patroon er onder wordt gehecht, reke-
nen wij als reeds bekend te zijn. Afb. No. 8 stelt de groote bloem
voor die in elken hoekboog wordt uitgevoerd. Men versiert
den bovenrand van den sluier, in een grooten boog geknipt,
van het einde van de breede kant af, met eene der smalle
kanten onder No. 9 en 10 voorgesteld. Om den sluier
op den hoed te bevestigen, wordt onder deze smalle
kant een trekbandje of een stalen veer aange-
bracht. Het vereischt evenwel minder moeite,
om den sluier van doorgewerkte tulle te
vervaardigen, en er op de aangegeven
wijze de geweven kant, 4 d. en 1 d.
breed, om te zetten. Voor de hoek-
bloemen kunnen in dit geval uit-
geknipte kanten bloemen ge-
nomen worden.
Fichu
“Grand’mère.”
voor meisjes van 13―15 jaar.
Afb. No. 12. Knippatr., keerz.
v. h. Suppl. No. XIII, Fig. 47.
De naam van deze fichu schijnt
met het jeugdige uiterlijk van het fi-
guurtje in tegenspraak, maar onze groot-
moeders waren ook eenmaal jong en wisten
zich toen zoo lief en aardig te kleeden, dat de
mode op hetgeen zij in die dagen droegen, terug
komt. De fichu bedekt van achteren bijna het mid-
den van de taille, en eindigt van voren in twee échar-
pes, over de borst gekruist. In de stof ― aan ons model
tulle die goed gewasschen kan worden ― zijn plooien 2½ d.
br. gelegd, en wordt daarna in de rondte met guipure kant 2
d. br. en met reepen kant en guipure tusschenzetsel van dezelfde
breedte gegarneerd. Het spreekt van zelf dat de fichu ook van ne-
teldoek, van gebloemde witte of zwarte tulle, voor neteldoeksche of
dunne wollen kleedjes, maar ook van de stof van de kleedjes zelve kan
vervaardigd worden. Om ons model na te maken, legt men eerst naar aan-
wijzing op fig. 47 plooien in de tulle, waaruit men dan de twee gedeelten
van den rug knipt en wel zulk een fatsoen als op fig. 47 van de lijn als “de naad
van achteren” aangewezen, tot op den schouderreep aangeeft; van dezen laatsten
af snijdt men naar dezelfde knippatronen de beide voorste gedeelten van de fichu. Bij
het knippen moet men er op letten dat de plooien de richting op fig. 47 aangegeven hebben. Nu worden de gedeelten van de fichu van achteren, in het midden en op den
schouder aan elkaar gezet, waarbij de afgeknipte randen van de stof ongeveer 1 d. br.
over elkander worden gelegd; men zoomt de fichu in de rondte en zet er het guipure
kantje aan. Voor de schouderreepen knipt men uit entre-deux twee einden elk 12
[18 Juni 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 117
No. 8. Patroon om tulle door te stoppen. Bij afb. No. 11.
Deze beide dasjes zijn zeer lief, hebben een zeer onge-
meen fatsoen, en zijn daardoor uitnemend geschikt een ele-
gant zomertoilet te voltooien. Voor het dasje No. 15 heeft
men vooreerst een reep neteldoek 196 d. lang noodig, waarin
op regelmatige afstanden plooien ½ d. br. worden gelegd, die
echter van het midden van de das uit, eene tegenovergestelde rich-
ting aannemen. Nu knipt men uit den reep het dasje naar het patr.,
dat op de helft op de keerzijde van het Supplem. fig. 57 voorkomt en
naait om den rand waarin eerst een dun rolzoompje is gelegd, een valen-
cienne kantje 1 d. br. Het entre-deux in hetzelfde genre als de kant, dat
langs het midden op het dasje wordt gezet, maar zooals dit is voorgeteekend aan
elk eind ½ d. van den neteldoekschen reep af, wordt met een opgestikt schuin
reepje batist met het geplooide gedeelte verbonden, en hierna het neteldoek onder het
entre-deux weggeknipt. Het roze taffen lint dat hieronder wordt gelegd, loopt
aan het ondereind van de das in een lus 7 d. lang, die er 5 d. overheen komt, uit. ―
Afb. No. 16. Hoewel deze das veel eenvoudiger is samengesteld, maakt zij toch een
niet minder fraai effect dan die hierboven beschreven. Zij bestaat uit een neteldoeksch
entre-deux 45 d. lang, waaraan als garnituur voor de einden, een neteldoeksch
No. 9. Patroon om tulle door te stoppen.
Bij afb. No. 11.
No. 10. Patroon om tulle door te stoppen.
Bij afb. No. 11.
No. 7. Patroon voor eene gehaakte deken.
Helft van de oorspronkelijke grootte.