Négligémutsje “fanchon.”
Afbeelding No. 23. Knippatr., keerz. V. h. Supplem.
No. X, Fig. 38 en 39.
Dit model uit fijn neteldoek vervaardigd geeft eveneens
den eenvoudigen fanchonvorm te zien, waaraan van ach-
teren in den nek een breede bavolet is gezet. Het met wit
en zwart uitgevoerde borduurwerk draagt echter niet wei-
nig bij om het smaakvolle en elegante effect van dit mutsje te verhoogen; voor dit borduurwerk hebben wij op de
knippatronen twee verschillende patronen afgeteekend, waar-
van men er een kiezen kan. De bodem en de bavolet van
het mutsje kunnen dus of naar aanwijzing van Fig. 38
en 39 met den point russe of naar het meer eenvoudige
patroon op Fig. 39 met fransch borduurwerk of
eindelijk doorgaande met het een of ander door-loopend patroon versierd worden. Desgelijks kan
men de bavolet aan de
buitenranden festonneeren of er naar aanwijzing van
de afbeedling een een wei-nig ingerimpeld gefeston-
neerd strookje met zwarte moesjes geborduurd aanzetten. Als het
borduurwerk is uitgevoerd dan wordt de bavolet aan den rand van
boven van punt tot ster ingerimpeld en volgens
de overeenstemmende letters op de knippatronen
aan den bodem gezet, waarbij deze aan den rand van onderen tevens een weinig wordt ingerimpeld.
Deze naad wordt gegarneerd met een ruche, waar-
voor men een reep neteldoek 68 d. lang en 3 d.
breed aan de beide lange zijden gefestonneerd en
met zwarte moesjes voorzien noodig
heeft. Men kan de bavolet naar ver-kiezing weg laten en dan eenvoudig een ruche aan den fond zetten. Als de bodem aan de pas is genaaid
welke laatste men naar het knippa-troon Fig. 32 van het mutsje “à revers” snijdt, dan legt men er het garnituur van den voorkant op. Dit bestaat uit reepen neteldoek die ge-festonneerd en waarop zwarte moes-jes zijn geborduurd; de eene 120 d.
lang en 5 d. breed is met driedub-bele plooien voorzien en loopt van boven op het midden van de pas
aan beide zijden tot aan punt; twee andere reepen elk 82 d. lang en 5
d. breed (hoewel deze breedte aan de einden voor het garnituur aan
de zijden van de pas tot op 2½ d. afneemt) worden op den naad waar-mede de fond aan de pas is gezet genaaid. De bovenste van deze stroo-ken wordt er zoodanig opgenaaid dat de afgeknipte rand naar binnen ligt. Met twee strikbanden elk 50
d. lang en 12 d. breed die in de
rondte gefestonneerd en met zwarte moesjes zijn geborduurd, wordt het sierlijke garnituur van dit mutsje
voltooid.
Kleedje “anglais.”
Afb. No. 24 en 25. Knippatr. Keerz. V. h.
Supplem. No. V, Fig. 20―25.
Deze zeer eenvoudige naauwsluitende taille waarvan de snede en ook het garnituur mede zeer eenvoudig is kan men zoowel voor een gewoon kleedje als
voor een rijcostuum gebruiken. Het belegsel bestaat zoo als men dit
op de af-beelding
ziet voor-
gesteld
uit een
fluweel
lintje
met witte
randen
waarop
kralen
zijn ge-
naaid, dit kan ech-ter zeer goed door
passe-
ment of een turk-
schen rand of door ruches of grelots vervangen worden.
Uit de gekozen bovenstof en ook van voering knipt men naar elk der Fig. 20 tot 23 twee gelijke gedeelten, voor elke mouw naar Fig. 25 eveneens twee stukken waarbij men op de afwijkende lijnen voor het onderste gedeelte van de mouw moet
letten. Fig. 24 wordt aaneen ge-
knipt, de dunne lijn op het knip-patroon geeft het midden aan. Na-
dat de voorstukken met haken en oogen zijn voorzien zet men de ver-
schillende gedeelten van de taille, volgens de overeenstemmende letters op de knippatro-nen, met een dichten achtersteeknaad aan
elkaar en hecht tegen de naden korte dunne
het aanzetten van de strook door eene plooi tot op eene breedte van
1 d. wordt gebracht. De strook is in het midden met een taffen lint,
dat op de helft van de breedte is toegevouwen
versierd, waaronder men tusschen elke twee plooien
twee lussen van lint elk 3 d. lang tegen elkaar
aanzet die in de rondte met een gefestonneerd en een weinig ingerimpeld strookje 1½ d. breed ver-sierd zijn; het aanzetten van de linten en van de strook aan den voorkant wordt met strikken van
hetzelfde lint als van het garnituur bedekt.
Négligémutsje
“Chignette.”
Afb. No. 22. Knippatr., keerz.
v. h. Suppl. No. XI, Fig. 40.
De bodem van dit model heeft
den fanchonvorm en is met een weinig borduurwerk versierd; er is een gracious garnituur voor den chignon aangezet, dat bestaat uit twee geborduurde lussen met licht-groen lint er onder, die door een
strik van hetzelfde lint met elkaar zijn verbonden. Bij het vervaardigen van het mutsje knipt men eerst den
bodem uit fijn neteldoek, en voert
er het borduurwerk dat wij op het knippatroon hebben afgeteekend op uit; hiervoor kan men naar verkie-zing alleen wit borduurkatoen of borduurkatoen en zwarte zijde beide gebruiken; de kleine blaadjes en de afzonderlijke moesjes van het patroon worden dik geborduurd, de drie kleine rondjes die zich vlak bij elkaar bevinden even als vetergaatjes fijn gecordonneerd. Nu zet men aan den buitenrand van den fond een gefes-tonneerden reep neteldoek 2 duim breed die een weinig ingehaald en met een koordnaadje aan den fond
wordt gezet. Nadat men aan den voorkant van
den bodem ook de pas heeft genaaid, die men
naar de pas van het mutsje “à revers” kan knip-
pen, zet men er het overige garnituur aan dat
uit drie strooken die er even als op het mutsje
“à bandes” worden opgelegd bestaan. Voor het
garnituur van den chignon neemt men twee reepen neteldoek elk 23 d.
lang en 3 duim
breed,
borduurt die in
overeen-
stem-
ming
met den
bodem,
zet er
aan beide lange
zijden
een ge-
feston-
neerd
strookje 1 duim
breed dat een weinig is ingerimpeld aan, legt er langs het mid-
den een groen taffen lint 3 d. breed onder en
hecht hem dan onder den buitensten smallen strook van den bodem naar aanwijzing van Fig. 40. De onderste dwarszijde van elke lus wordt op de daartoe gevorderde plaats aan een elastiek bandje
dat tot schuif dient gezet; dit bandje wordt in een smal reepje neteldoek genaaid en aan beide zijden onge-veer 3 d. boven de onderste einden op de pas vastgehecht. Eindelijk zet
men de strikbanden die geheel in de rondte gefestonneerd zijn aan de pas, elk eind kan
50 d. lang en 12 d. breed zijn, versiert
het garni-tuur van voren, na-
melijk de
ruches die zich aan beide zijden van de pas bevinden in het midden met een in
de lengte
toegevouwen lint dat er glad wordt opgelegd en verder met eenige strikken die zoo wel bovenop als tusschen
de strooken in worden geschikt.
134 DE GRACIEUSE. [18 Julij 1865. 3e Jaargang.]
No. 30. Middelstuk v. h. ronde tafelkleed. Afb. No. 34. Oorspr. grootte.
No. 27. Gehaakte kant.
No. 27. Gehaakte kant.
No. 31. Gedeelte van de aan elkander gezette reepen laken met borduurwerk voor het ronde tafelkleed. Afb. No. 34. Oorspronkelijke grootte.