binnenzijde een belegsel van een reep der boven-
stof of van taf en zet daarna de mouw, zoo dat P
op P van het zijpand valt in het armsgat dat met
een ingeregen koordje is voorzien. Het belegsel be-
staat zooals wij hierboven reeds vermeld hebben uit
fluweel lint 1 tot 2 d. breed, waarop (zie de af-beelding No. 26) grootere en kleinere zwarte kralen
zijn genaaid. Men garneert er de taille mede volgens
de afbeeldingen No. 24 en 25 en zet aan de voor-
zijde eene rij knoopen.
Gehaakte kant.
Afbeelding No. 27. Haakgaren No. 80.
Deze kant haakt men in de dwarste heen en weder, keert dus het werk aan het einde van elken toer om
en begint met 40 kettingsteken op te zetten.
1ste toer. 1 dub. st., in den 12den opzetst., zoodat de laatste
11 steken zijn overgeslagen; dan afwisselend 3 kett., 1 dub. st., waarmede men 3 steken van het opzetsel overslaat, aan het
einde van den toer 4 kett.
2de toer. * 3 st. in de volgende opening van den vorigen
toer, 1 kett., van * nog 6 maal herhalen; dan 17 st., en 1 v. st. in de uit 11 kett.
bestaande opening.
3de toer. 6 elk uit 6 kettingst. En 1 v. st. bestaande bogen om den grooten stokjesboog van den vorigen toer, met den kett. telkens 2 st. overslaande; dan afwisselend 1 kett., 1 v. st.; de v. st. om den op elke 3 st. volgenden kett. van
den vorigen toer. Er moeten dus in het geheel 13 bogen zijn.
4de toer. * 6 kett., 1 v. st. om den middelsten steek van den naast aanlig-
genden kett. boog van den vorigen toer. Van * af nog 7
maal herhalen.
5de toer. 11 kett., 1 dub. st. in den middelsten steek van
den naast aanliggenden kettingst. boog van den vorigen toer,
3 kett. Van * af nog 7 maal herhalen.
Men herhaalt van den 2den tot den 5den toer totdat men
de vereischte lengte heeft verkregen.
Gehaakt tusschenzetsel.
Afbeelding No. 28. Haakgaren No. 60.
De uitvoering van dit tusschenzetsel is zoo eenvoudig, de afbeelding zoo juist, dat wij elken toer niet afzonderlijk zullen beschrijven,
maar slechts willen aanmerken, dat het tus-
schenzetsel in de lengte wordt
gehaakt en dat elke toer het-
zelfde getal steken moet heb-
ben. Men heeft dus uitgeno-
men het midden gedeelte
van de bloemen, met de
te haken kett. even zooveel
steken van den vorigen
toer over te slaan. Bin-
nen de bloemen telt de
1ste van de 4 middel-
ste toeren
9 kett.,
de 2de en 3de toer
11 kett., de 4de toer 5 kett., 1 v. st., 4 ket-
tingst.,
men vat
teven bij het werken van
den v. st. van dezen toer
de kett. van de 3 vorige toe-ren in hun midden te zamen,
zoo als de afbeelding duide-
lijk voorstelt.
Rond tafelkleed van reepen
laken met borduurwerk.
Afb. No. 29―31. Laken: donkerbruin, wit,
blaauw, rood, geel en paars; koordzijde
in dezelfde levendige kleuren, zwarte
geslepen en stalen kralen.
Afb. No. 29 stelt eene verkleinde helft van
het aaneengevoegde kleed voor, waarvan het werk vol-
gens ons origineel de moeite ruim beloont.
Het bestaat uit 7 verschillend gekleurde, met borduurwerk versierde reepen laken, afwisselend 2½ en 3 Ned. d. breed, die een insgelijks rijk geborduurden fond van achthoekigen vorm omgeven. De middelste van deze 7 strepen is zonder borduurwerk doch ingehaald, met een 1 d. breed overstekend
uitgepunt hoofd aangezet en vormt door de aan de buitenzijde aansluitende
reepen
rondom
het kleed een soort van vol-ant. Het
borduur-
werk van het kleed wordt ge-
deeltelijk van grootere en kleinere, uit gekleurd laken geknipte bloemen, deels met den platten-vischgraat- en steel-steek, als ook in point russe
met gekleurde koordzijde uit-
gevoerd. De wijze van het ap-
plicationwerk hebben wij reeds vroeger in den vo-
rigen jaargang bij het voetbankje zeer naauwkeurig beschreven; overigens kunnen de afb. 30 en 31,
die het borduurwerk in oorspronkelijke grootte ge-
ven, tot richtsnoer dienen. Bij het kiezen der kleuren
zoowel voor de reepen, als voor het borduurwerk moet de fantasie op den voorgrond staan, echter willen wij
de harmonische schikking van ons origineel eenigzins na-
der verklaren. Men begint met den middelsten fond van bruin laken volgens afb. No. 30. (Afb. No. 31 geeft nog
een daartoe behoorenden smallen rand in verband met de
nog aan te voegen reepen.) Het borduurwerk hiervan be-
staat vooreerst in eene 6 bladerige groote bloem van hoog-
rood laken, die met festonneer- en steelsteken van koord-
zijde in een eenigszins donkerder kleur op den fond wordt
genaaid; de kelk wordt vervaardigd van stalen kralen en een klein bloempje van oranjestof, met dezelfde kleur
zijde en eene zwarte kraal in het midden er op bevestigd. Rondom de
midden bloem groepeeren zich groene bladeren in verschillende scha-
keering, hetzij met zijde van dezelfde of van eene afstekende kleur
versierd, als ook grootere en kleinere bloempjes van wit, geel, blaauw
en paars laken; het opnaaien hiervan geschiedt volgens de afbeelding
insgelijks met een eenigszins afstekende kleur van zijde. Voor de bloempjes die zich dubbel voor-
doen, worden natuurlijk twee kleine laken gedeelten van afloopende grootte geknipt en
op elkander bevestigd. De vederachtige takken als ook het rozenknopje zijn met dubbele
zijde in verschillende groene schakeeringen vervaardigd, de moezen aan eenige takken,
die licht van kleur voorkomen, als ook het midden van het knopje worden met roode
zijde bewerkt. De opvolging der kleuren van de strepen is volgens ons origineel, van den
fond af beginnende: wit, bruin, blaauw, rood, blaauw, wit en bruin. Het borduurwerk
van deze wordt op dezelfde wijze als die van den fond uitgevoerd
en zal met behulp van de duidelijk voorgestelde afb. gemakkelijk
te vervaardigen zijn. Voorts willen wij nog doen opmerken, dat
de blaauwe reepen die zich aan de roode aansluiten met witte in
point russe vervaardigde sterren, de volgende witte reepen met
geappliqueerde grootere en kleinere bloemen van laken volgens
Afb. No. 29 zijn versierd. Nadat het borduurwerk voltooid is,
worden de reepen aan de verkeerde zijde over den kant aan elkan-
der genaaid en aan de bovenzijde langs de naden in
point russe met goudgele zijde aan beide zijden versierd. De buitenste bruine reep langs den bui-tenkant met kleine bogen uitgeslagen voltooit
het kleed, en kan wanneer het van eene voe-
ring wordt voorzien, met een gedraaid wollen
koord worden omzet.
Patroon in applica-
tion voor een rug-
stoel- of voetkussen.
Afbeelding No. 32.
Als men zich van het hier-
nevensgaande eenvoudige en
gracieuse patroon wil be-
dienen dan kunnen wij
de volgende schik-
king en keus der kleuren, daar deze
een bij-
zonder
fraai ef-fect te
weeg
brengen
bijzonder
aanbevelen. De arabesken-figuren van zwart fluweel
zijn op een hoogrood fond ge-
appliqueerd, aan beide zijden
door fijn goudkoord ingesloten
dat er met kleine dwarssteekjes
van zwarte koordzijde opge-
naaid en in het midden met een goudbruin zijden randje of koordje even als een kra-
lenrandje is versierd. Als men het patroon waar-van de afb. No. 32 slechts een gedeelte ― een
vierde dat echter gemakkelijk kan worden voort-
gezet ― geeft, geheel heeft afgeteekend, dan gaat
men met het appliqueeren op de volgende wijze te werk: het patroon wordt eerst op middelmatig
dik wit papier overgeteekend, en dan met arabische gom op het fluweel natuurlijk op de verkeerde zijde geplakt, waarna
men de figuren netjes langs de omtrekken uitknipt, en met
den kant waar zich het papier bevindt op de grondstof plakt. Nu
wordt het goud- en zijden koord naar de duidelijke aanwijzing op
de afb. er opgenaaid. Wij zullen wel niet behoeven aan te merken dat deze schikking met het oog op de stof en de kleur van de stof-
feering en het amenblement van de kamer op verschillende wijzen kan gevarieerd
worden.
Het zal ook niet
moeilijk
zijn om
den vorm
van het
patroon
ter ver-
siering
van andere voorwerpen eenigs-
zins te wijzigen.
2 randen in oostersch
borduurwerk.
Afb. No. 33 en 34.
De modellen van deze randen
[18 Julij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 135
No. 29. Helft v. een rond tafelkleed v. reepen laken met borduurwerk. Verkl.
No. 33. Rand in oostersch borduurwerk.
No. 32. Patroon in application voor een rug-
stoel- of voetkussen.
No. 34. Rand in oostersch borduurwerk.