gegeven, voert er het borduurwerk op uit dat men op Fig. 41 vindt
voorgeteekend of wel naar een ander soortgelijk patroon en legt aan
de beide lange zijden van den reep mede naar aanwijzing van Fig. 41
een zoom die men op de rechterzijde met een koordnaadje vastnaait.
Tusschen elk dezer zoomen legt men een taffen lint 3 d. breed op de
helft toegevouwen. Deze aldus vervaardigde reepen worden nu met dichte steken langs de zoomen volgens aanwijzing op Fig. 41 op den gladden bodem genaaid, zoodat de zoomen er los overheen komen, daarna knipt men de stof van den bodem onder de geborduurde reepen dicht tegen de koordnaden aan weg. Nu wordt de bodem even als die
van het mutsje “à revers” afb. 16 en 17 aan een pas die men naar
dat knippatroon Fig. 32 snijdt, verder de rand van onderen aan een
reep der stof ongeveer 1 d. breed gezet, waarbij men in den eersten
naar aanwijzing van het knippatroon in den rand van voren een en
in den rand van onderen verscheidene plooien legt. Voor dit garnituur
van voren en wel het gedeelte dat om het midden van den voorkant
van de pas loopt heeft men twee reepen neteldoek die aan den eenen
kant gefestonneerd, 135 d. lang en 6 d. breed zijn, noodig. Deze wor-
den met driedubbele plooien voorzien, de eene vlak aan den buiten-
rand van de pas, de andere zoo dat hij den naad bedekt er opgenaaid
en moeten tot het punt op
Fig. 41 met ster geteekend
smal uitloopen. Verder be-
vindt zich langs de beide zij-
den van de pas een reep
neteldoek 65 d. lang en slechts
5 d. breed die aan de beide lange zijden gefestonneerd en waarin tweedubbele plooien zijn gelegd en zoodanig op
de pas wordt gezet dat er
een hoofdje ongeveer 1 duim
breed op den bodem ligt.
Aan den rand van achteren krijgt de bodem eveneens
een geborduurden strook met gekleurd lint er onder. Deze
wordt uit een reep neteldoek
90 d. lang en 8 d. breed en
aan beide zijden gefestonneerd vervaardigd, terwijl men er in het midden van de breedte driedubbele plooien inlegt, hoewel er aan elke zijde een eind ongeveer 10 duim lang
glad moet blijven, dat bij
Kleedje “Cavalietta.”
Afb. No. 19 en 20. Knippatr. voorzijde v. h. Supplement
No. II, Fig. 5―11.
De hiernevensgaande gravuren geven de voor- en achterzijde van
een model te zien dat half in den vorm van een jaquetje, half in dat
van eene hooge taille een lief zomerkleedje uitmaakt, en voorzeker in den smaak zal vallen van die dames welke gaarne de mode volgen. De taille bestaat even als de rok uit wit mohair en is gegarneerd met lichtblaauw cachemir, zijden koord van dezelfde kleur en kristallen knoopen. Zij kan ook als een afzonderlijk jaquetje, bij een anderen rok gedragen en dan van zwarte taf met een garnituur van fluweel ver-vaardigd worden; het zijden koord wordt in dat geval door smal ve-terband of een randje passement vervangen. De knippatronen 5 tot 11 geven de helft van het lijf. Naar elk dezer knippatronen worden be-
halve naar Fig. 8 en 9 uit de bovenstof en voering twee gelijk ge-
deelten gesneden. Fig. 8 aaneen, de dunne lijn van het knippatroon
legt men op de dubbel toegevouwen stof, naar Fig. 9 weder vier af-
zonderlijke stukken, voor de onderste gedeelten van de mouw moet
men op de voorgeteekende af-wijkende lijnen voor het uit-snijden letten. Nu worden in elk der voorstukken de borst-plooien van punt tot ster in-genaaid, aan het linker voor-stuk een reep die er onder komt en de noodige oogen ge-zet, het rechter met haken voorzien en op de beide ge-deelten zoowel aan den rand van den voorkant als aan de zijkanten het belegsel vastge-hecht, waarvan men eerst den vereischten vorm naar Fig. 5 geknipt heeft. Nadat de zijpan-
den en de rug hiermede ins-gelijks zijn voorzien ― bij den laatsten rijkt het be-legsel van den rand van on-deren tot aan de gladde lijn op Fig. 7 voor-geteekend ― rijgt men van elk der stuk-ken de boven-stof en de voe-ring op elkaar en zet daarna de twee ge-deelten van den rug aan-
[18 Junij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 133
No. 26. Garnituur voor het kleedje
“anglais.” Oorspronk. grootte.
No. 22. Négligémutsje “chignette.” Achterzijde. Knippatr.
keerzijde v. h. Supplem. No. XI, Fig. 40.
een. Verder worden de zijstukken op den rug gestikt van
J tot K en van K tot L en de laatste van L tot M tegen
de voering van de eersten genaaid zoo dat de schelpen er
los overheen komen, en dan ook de overige gedeelten van
de taille volgens de gelijkluidende letters op de knippatro-nen aan elkaar gezet. Tegen de naden worden korte dunne baleintjes gehecht. Nadat men het kleine kraagje met een
taffen voering en met het belegsel van koord heeft voor-
zien, naait men het aan het uitsnijdsel van den hals waar-
bij R en S van de twee gedeelten op elkaar moeten sluiten. Als ook de mouwen van T tot U en van V tot W aan
elkaar zijn gebonden dan worden zij aan den rand van
boven en van onderen volgens de overeenstemmende letters
met den jockey en den revers die vooraf met het koord gegarneerd zijn voorzien, in de onderste helft van de mouw
twee plooien gelegd, door kruis met het punt te vereeni-
gen en daarna in het armsgat gezet waarbij W op dezelfde
letter van het voorstuk moet sluiten. Eindelijk legt men
naar aanwijzing van de afbeelding en naar de knippatronen
waarop wij het garnituur gedeeltelijk hebben voorgeteekend
het koord op de jaquette, waarmede te gelijkertijd de afge-knipte randen van het belegsel bedekt worden en zet op de punt van elken boog een knoop en ook in het midden langs
den voorkant koordlussen ongeveer 6 d. lang waarmede het
jaquetje schijnbaar wordt dicht gemaakt.
Négligémutsje “à bandes.”
Afbeelding No. 21. Knippatr. Keerz. v. h. Supplement
No. XII, Fig. 41.
Dit mutsje is eenvoudig maar zeer lief opgemaakt en
heeft op den bodem in den vorm van een fanchon een gar-
nituur van geborduurde tusschenzetsels welke tusschen smalle
zoomen met gekleurde taffen lint er onder, ― aan ons mo-
del licht lialas zijn ingesloten. Het garneersel bestaat verder
uit strikken van hetzelfde lint en geborduurde strooken. Fig.
41 geeft de helft van den bodem die uit effen neteldoek
of nansoek aaneen wordt geknipt; hierbij legt
men de dunne lijn die op het knippatroon
de helft aangeeft langs de schuin toegevou-wen stof. Nu knipt men voor het garnituur van den bodem vier reepen neteldoek elk 8
d. breed en zoo langs als wij die hebben aan-
No. 21. Négligémutsje “à bandes.” Op zijde gezien. Knippatr. keerz.
v. h. Supplem. No. XVI, Fig. 41.
No. 23. Négligémutsje “fanchon.” Op zijde gezien. Knippatr.
keerzijde v. h. Supplem. No. X, Fig. 38 en 39.
No. 24 en 25. Kleedje “anglais.” Voor- en achterzijde. Knippatr.
keerz. v. h. Supplem. No. V, Fig. 20―25.