Négligé-mutsje “à revers”.
Afb. No. 16 en 17. Knippatr. keerz. v.
h. Supplem. No. VII. Fig. 30―33.
De zeer oorspronkelijk gevormde bodem van dit mutsje, met omgeslagen revers voorzien, geeft het een zeer eigendomme-lijk karakter. Het borduursel met wit ka-toen en zwarte zijde uitgevoerd draagt veel
bij om het effect te verhoogen, dat door
een garnituur van roze taffen lint waarvoor men ook elke andere sterk sprekende kleur kan nemen, voltooid wordt. Voor dit mutsje neemt men wit neteldoek. Hieruit wordt
naar elk der knippatronen Fig. 30 en 31
een stuk aaneen gesneden waarbij men het
knippatroon met de dunne lijn op de dubbel toegevouwen stof legt, bij Fig. 30 op
een smallen zoom in den nek als schuif
voor een bandje en bij Fig. 31 in de rondte
op een breeden zoom re-kent. Naar Fig. 32 moet men twee gelijke deelen en wel elk uit dubbele stof recht langs den draad knippen. Daarna voert men op Fig. 31 zoo als wij dit hebben voorgeteekend en naar
de afb. No. 17
het borduurwerk
uit dat op de bo-venste laag van den zoom en evenzeer op de bovenste en on-derste punt van den revers voor-
komt, het spreekt
van zelf dat de hoeken op Fig. 31 als revers omgeslagen ook
op de bovenzijde van den zoom met borduurwerk zijn versierd,
en dit zich alzoo op de rechter zijde bevinden moet; dit geldt
ook den naad die er later in wordt gelegd. De schuinliggende
ruiten op het borduurpatroon zijn er met zwarte florawol of
zijde met den point russe de kleine rondjes met wit katoen op geborduurd. Bij het vastnaaien van den breeden zoom moet men
er tegelijkertijd een gekleurd taffen lint rijkelijk 3 d. br. En op de
helft toegevouwen inleggen. Nu wordt in Fig. 30 het smal zoompje
voor de schuif genaaid waar men een smal elastiek bandje ongeveer 12
d. lang door heen steekt, dat met de einden aan weerszijden van de
muts vastgehecht, en waardoor deze aldus ingehaald wordt. Ver-
der rimpelt men den bodem ook aan den bovenkant van punt
tot ster in en zet hem dan aan de pas die eerst van boven in
het midden en aan de eene lange zijde aaneen moet zijn genaaid,
waarbij F, punt en ster van de twee gedeelten op elkaar moeten
sluiten. Voor het overige garnituur dat uit gefestonneerde en
met zwarte moesjes geborduurde strooken bestaat, neemt men een
reep neteldoek 130 d. lang en 5 duim breed, op de bovenge-
melde wijze versierd, legt er driedubbele plooien 1 d. breed
in en naait deze strook met een overhandschen naad aan den
buitenrand van de pas en wel van uit het midden tot aan beide
zijden tot kruis. Een tweede strook die 5 d. van de eerste af,
aan elke zijde 45 d. lang voortloopt, bedekt den verbindingsnaad
van den bodem met de pas en garneert de laatste met driedub-
bele, ― van kruis af tot aan de einden echter slechts met en-
kele plooitjes. Voor de strikken welke even als barbes aan den
revers zijn gezet geeft Fig. 34 het patroon voor het boven-
gedeelte in den vorm van een barbe. Hiernaar wordt de
volledige strikband geknipt, door aan beide zijden van het
patroon de richting van de pijl te volgen en deze in een
rechte lijn nog ongeveer 35 d. voort te
zetten; van onderen kunnen de strikbanden
naar verkiezing rond of
puntig worden bijgeknipt. Volgens de aanwijzing op Fig. 34 worden de banden met borduurwerk versierd
met den point russe uit. De
afb. No. 13 en het patroon op
Fig. 26 en 29 geven duidelijk de
ligging der steken en de wijze van bewerking te zien. Het kraagje
wordt nadat het eerst met bor-
duurwerk versierd en met een
ingeregen koordje geboord is, aan het uitsnijdsel van den hals gezet en wel zoo dat het daaraan met U en V op dezelfde teekens valt, om de inslagen van dezen naad te bedekken legt men er aan de verkeerde zijde een smal schuin reepje cambrie tegen. Men naait de mouw waarop insgelijks het
borduurwerk voorkomt, van W
tot X en van Y tot Z aaneen,
boort den rand van onderen,
legt er aan den rand van bo-
ven eene plooi in door kruis
op punt te hechten en zet
de tot dusverre vol-
tooide mouw in het armsgat zoo dat zij met Z op Z sluit. Om het jaquetje te kunnen slui-ten maakt men aan den voor-kant van het rechter voor-
stuk drie
knoopsgaten en zet op het lin-
ker de noodige
knoopen.
Borduur-
patroon
voor een hee-
renmuts.
Afbeelding No. 14 en 15. Fluweel, laken, reps of taf; zilver cantille,
zilver koord of gekleurde zijde, zwarte kralen.
Deze huismuts van blaauw fluweel met zilver cantille geborduurd,
zou een doelmatig geschenk zijn voor een zilveren bruidegom.
De bladeren en takken, als ook de beziën van het patroon zijn vol-
gens het oorspronkelijke met zilver cantille in drie verschillende scha-
keeringen geborduurd, namelijk gekarteld, effen en dof; de stelen
evenwel zijn van zilverkoord uitgevoerd dat er met fijne witte zijde
wordt opgenaaid. Nadat men het patroon op het fluweel dat van de-
zelfde grootte moet wezen heeft overgebracht, werkt men eerst om
het een weinig op te vullen lange steken van plat wit katoen onder
de te borduren gedeelten, knipt dan het cantille overeenkomstig de lengte in grootere en kleinere stukken, rijgt deze elk afzonderlijk met
eene fijne naainaald op de witte zijde en bevestigt ze, volgens af-
beelding No. 14 en 15 duidelijk aangewezen, in eene schuine rich-
ting op de stof. Door aanwending van genoemde soorten cantille
verkrijgt het borduurwerk een schoon geheel; zoo stelt men b. v.
de eene helft van het blad met effen, de andere helft met gekartel-
de, de verbindende takken afwisselend met doffe en effen, de be-
ziën alle met gekartelde cantille voor.
Met even goed effect kan dit gevariëerd en vereenvoudigd worden, en op verschillende stoffen als reps, laken of taf worden uitgevoerd. Als eenvoudig en gedistingeerd kunnen wij een borduursel van koordzijde, dezelfde kleur van de grondstof aanbevelen. In dit ge-
val zijn de bladeren
en de takken met den platten steek met zij-de, de beziën en ste-
len, als ook de moes-jes tusschen de stelen met geslepen zwarte kralen uitgevoerd. Na voltooiing van het bor-duurwerk dat natuur-lijk op een raam ge-schieden moet, be-strijkt men het aan
de achterzijde met op-
geloste arabische gom, en eerst nadat het goed droog is wordt het werk van het raam genomen. Daarna naait men beide gedeelten van de muts te za-men, voorziet deze van eene taffen of fijne lederen voering, en brengt er in het midden van den bo-dem eene op zijde af-hangende kwast aan, die in de kleur van de grondstof of het bor-duursel moet worden
genomen.
132 DE GRACIEUSE. [18 Junij 1865. 3e Jaargang.]
en zet men er behalve aan de dwars-zijde van boven, in de rondte een reep neteldoek 2½ d. breed een wei-
nig ingerimpeld en even als de strook
aan de voorzijde gefestonneerd aan;
in het midden wordt er een gekleurd
taffen lint onder gelegd en de strik-
band daarna op den bodem Fig. 30 en
ook aan de hoeken van de pas ge-
hecht. Nu moeten de revers Fig.
31 nog op den bodem worden ge-
legd, en er langs de gepunte lijnen hiervoor op Fig. 30 voorgeteekend en volgens de gelijkluidende letters op worden gehecht en wel zoo dat
de zoom op Fig. 31 er los over-
heen ligt. Onder dit opgelegde ge-
deelte wordt de stof van den bodem
Fig. 30 voor-zichtig, niet te dicht langs den naad weg-
geknipt;
daarna slaat men de hoe-ken van Fig. 31 die de re-vers vormen langs de ge-punte lijnen om en hecht de punten met een steekje op elkaar en ook op de stof die er zich onder bevindt vast. Eindelijk zet men aan de
linkerzijde
van het mutsje
tusschen de twee strooken
een strik van het lint dat men voor het overige garnituur gebruikt
heeft.
Barret van wit piqué voor kinderen van 3-4 jaar.
Afb. No. 18. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. IX.
Fig. 36 en 37.
Fijn geribde piqué is de eenvoudige stof waaruit de mode deze
nette en fraaie barret voor de lokkige hoofdje van hare kleine
vrienden te voorschijn bracht. Men behoeft geene modiste te zijn
om deze barret te kunnen vervaardigen, elke eenigszins geoefende
vrouwenhand zal haar gemakkelijk kunnen namaken. Men heeft
hiervoor een lap piqué 30 d. lang noodig en knipt den bodem naar
Fig. 36 aaneen, de dunne lijn geeft het midden aan; de rand Fig.
37 wordt ook aaneen maar van dubbele stof gesneden, en de stof
aan een der lange zijden omgevouwen, hierbij moet men natuurlijk
den omtrek van het hoofd tot maatstaf nemen. De bodem wordt op
de wijdte van den rand gebracht door in de eerste naar aanwijzing
van Fig. 36 plooien te leggen en elk kruis op het daarnaast aanliggende
punt te hechten. Daarna wordt de aldus geplooide bodem tusschen
de dubbele stof van den rand die met een reep stijf papier is voor-
zien gezet, om den naad te bedekken legt men er een wit katoe-
nen veterbandje 1 d. breed op, en voert hem van binnen met een
smallen reep leder. Het garnituur aan de voorzijde van de barret
dat een aigrette nabootst wordt uit twee reepen piqué samengesteld,
de eene meot 14 d. breed en 11 d. lang de tweede 12 d. lang en
8 d. breed geknipt worden. Beide deze reepen worden in de rondte
gezoomd, aan drie kanten met veterband gegarneerd, dan waaierachtig in elkaar geplooid en volgens de afb. No. 18 even als een omhoog-staande strik aan den rand van voren op de barret ge-hecht, de knoop wordt door een reep piqué 12 d. lang
en 8 d. breed gevormd.
Reeds in de 16de eeuw werd
de barret zoowel door mannen als door vrouwen gedragen. Dit hoofddeksel in den vorm van
eene platte muts was toen even
als ons model soms rond maar
meestal hoekig. In latere
tijden werd zij slechts door
geestelijken, rechters,
professoren enz. en dan
steeds van zwarte flu-
weel vervaardigd
gebruikt.
No. 17. Négligé-mutsje “à revers.” Achterzijde.
No. 16. Négligé-mutsje “à revers” voorzijde, knippatr.
keerz. v. h. Supplem. No. VII, Fig. 30―33.
No. 18. Barret van wit piqué voor kinderen van 3―4 jaar.
Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. IX. Fig. 36 en 37.
No. 19 en 20. Kleedje “Cavalletta,” voor- en achterzijde. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 5―11.