De Gracieuse 18 July 1865 | Page 3

den 1sten toer waarmede men de eerste rij bladeren vervaardigt. Men

haakt namelijk de in de opening tusschen de beide eerste lussen van den

vorigen toer zich bevindende kett.; 5 st., dan 1 v. st. in de beide

lussen van den volgenden v. st. van den vorigen toer. Op deze wijze

werkt men in het geheel 4 bladeren, terwijl men eens aan eene plaats

die men naar welgevallen kan nemen 1 kett. en 1 v. st. van den

vorigen toer overslaat.

De 2de toer bestaat uit 4 kett.bogen. Voor elk van dezen haakt

men 3 kett. en 1 v. st., de laatste in den v. st. van den 1sten toer

tusschen de 2 zwarte lussen, en steekt hierbij gedurig in de steken

achter de eerste rij bladeren.

3de toer. In elken kett.boog 3 v. st., en 1 v. st. in elken v. st.

van den vorigen toer.

4de toer. (2de rij bladeren). Deze bestaat insgelijks

uit 4 bladeren en wordt met de tweede schakeering rood gewerkt, daar men in den 1sten steek van een

kett.boog, 2 st., in den middelsten steek 3 dubb. st.,

en in den laatsten steek weder 2 st. haakt. Een v.

st. in den v. st., tusschen de 2 bladeren van den vo-

rigen toer.

5de toer. Men haakt in deze 7, elk uit 3 kett. be-

staande en door 1 v. st. gescheiden bogen. Deze wor-

den rondom de rij bladeren gelijkmatig verdeeld, daar men de v. st. aan de verkeerde zijde, dus achter de

bladeren in den v. st. van den 3den toer haakt.

6de toer. In elken kett. boog 3 v. st. en 1 v. st.

in den v. st. van den vorigen toer.

7de toer. Deze 3de rij bladeren (alleen bij de middelste rozet) wordt met de derde schakeering rood gewerkt

en bestaat uit 5 bladeren, die in de rondte gelijkma-

tig verdeeld en op dezelfde wijze als de 4de toer ge-

vormd worden.

De 8ste toer heeft 9 bogen; de 9de toer doorgaan-

de v. st. Beide worden als de 5de

en 6de toer gewerkt.

10de toer. (4de rij bladeren). Deze

is van groene wol, als de

7de toer met 5 bladeren.

11de en 12de toer, als de

5de en 6de toer. De eerste be-staat uit 10 bogen elk uit 3

kett. bestaande.

De 13de toer toont eene rij moezen, die de groote rozet omgeven en wordt op de vol-gende wijze gehaakt: * 1 v. st. in de beide lussen van een v. st. van den vorigen toer, 5 st. in den volgenden steek. Van * af herhaalt men tot aan het

einde van den toer.

14de toer als de 11de toer, echter met 13 kett.bogen. De v. st. tusschen elke 2 kett.bo-

gen wordt gedurig in

de holte van

de moes aan de verkeerde zijde in den v. st. van den 12den toer

gehaakt.

15de toer. Als de 6de toer.

Volgens de beschrijving haakt men nog 18

rozetten, die echter kleiner zijn als de middelste

en elk met de 9de toer voltooid zijn. Doch zooals wij vermeld hebben, bestaan de beide eerste rijen bladeren (tot den 7den toer) uit de twee lichtste schakeeringen rood, de laatste rij (de 7de, 8ste en

9de toer) uit groene wol. De beide schakeeringen

groen, worden bij het vervaardigen van de rozet-ten afgewisseld, zoodat er 9 met de lichte en 9 met

de donkere schakeering groen omgeven zijn.

Afb. No. 9 stelt een van deze rozetten in oor-

spronkelijke grootte voor. zijn alle rozetten ver-

vaardigd, dan voegt men 6 hiervan tot eene ron-

ding, daar men ongeveer 6 of 7 steken van den laatsten toer van elke twee rozetten aan elkander naait. Deze kring rozetten zet men vervolgens om de groote middelste rozet, waarbij men de steken

van den laatsten toer van de rozet bezigt. De bui-

tenrand van de tot eene ronding verbonden rozet-

ten omhaakt men met eene rij moezen, die even als bij den 13den toer gewerkt worden en laat hierop den 14den en 15den toer volgen. Daarna worden

de overige rozetten tot eene rondte gevormd en aan de reeds voltooide verbonden. De buitenrand omgeeft men insgelijks met 2 rijen moezen, dan volgt er een toer kett. bogen als bij den 14den toer.

Verder werkt men het volgende:

2de toer. In elken kett.boog 2 v. st.

3de toer. In elken steek van den 2den toer 1 st.

4de toer. In elken steek 1 v. st. Het tot dusverre voltooide

overtrek bevestigt men op een rond, gevuld, met groen per-

kaal overtrokken kussen 16 duim hoog in het midden,

waarvan de bodem uit een cirkel carton bestaat van onge-

veer 30 duim in doorsnede. Voor het vervaardigen van de

rozetten kan men natuurlijk de kleuren naar eigen goedvinden

nemen.

[18 Julij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 131

Geborduurde handtasch.

Afb. No. 10. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VIII Fig. 34 en 35.

Een stuk geweven paardenhaar, rood cachemir, blaauwe taf, dun

koord en 2 kwasten van dezelfde kleur, koordzijde zwart, rood

en blaauw, 2 kleine stalen knoopen, 1 groote platte ronde

houten knoop.

Om aan het oorspronkelijke model zooals de afb. aantoont, den onge-

meen bevalligen vorm te geven, wordt bovengenoemde stof vereischt; even-wel kan men in plaats van paardenhaar eene andere stof nemen, door haar met stijf gaas te voeren de noodige stevigheid geven en de kleuren

dan voor het geheel naar verkiezing variëeren. Ter vervaardiging van

dit voor ons liggende taschje knipt men van het paar-denhaar en het roode cachemir dat voor de voering

dienen moet, naar Fig. 34 voor elk een gedeelte,

doch in zijn geheel, de middellijn van het knippatr.

volgende; naar Fig. 35 worden voor de zijstukken twee gelijke gedeelten geknipt, zoowel van blaauwe taf, stijf

gaas als van voering. Daarna voert men op het boven-gedeelte Fig. 34 het borduurwerk uit, daar men eerst over het geheele gedeelte volgens aanwijzing op de knippatr. langs de rechte lijn een rij goudkoord legt, dat men er met dwarsteken van zwarte koordzijde op bevestigt, de open ruimte tusschen de gouden koorden in vult men met den vischgraatsteek, afwisselend met blaauwe en roode zijde gewerkt. Dan hecht men de

voering achter het bovengedeelte en omboort beide ge-deelten als ook de zijstukken met blaauw taffen lint waarvan de breedte is aangegeven. De verbinding van

de zijstukken aan het hoofdgedeelte van de tasch ge-schiedt door een over den kant genaaiden naad, daar

F, G en punt van beide gedeelten op elkander moe-

ten komen; ook worden zoowel Fig. 34 als 35 langs

de aangewezen gestipte lijn omge-bogen. Tot sluiting van de tasch

brengt men volgens aanwijzing een

met blaauwe taf overtrok-ken knoop aan en aan den

rand van het overslaande ge-deelte eene lus van koord. Eindelijk plaatst men er nog

twee rondte stalen knoopen op

waaraan het hengsel uit twee blaauwe koorden met kwasten bestaande, bevestigd wordt,

zooals de afb. voorstelt.

Twee patronen voor

tapisseriewerk.

Afb. No. 11 en 12.

Wij bieden onzen abon-

nées de hier nevensgaande borduurpatronen tot ver-

schillende

doeleinden

aan. Men

kan ze gebruiken voor reistasschen, kussens, pantoffels en op grover gaas gewerkt voor tapijtjes, reisdekens enz. Wij verlan-

gen geenszins dat men onvoorwaardelijk de kleu-ren bij de verklaring der teekens opgegeven zal nemen, maar moeten toch opmerken dat de hier-nevens afgebeelde patronen, met deze nuancen en daarbij met den velourssteek (over 4 draden in de hoogte en 4 in de breedte) uitgevoerd een zeer

fraai effect te weeg brengen.

Jaquette van piqué voor meisjes van

5-7 jaar.

Afb. No. 13. Knippatr. Keerz. v. h. Suppl.

No. VI. Fig. 26―29.

Het hierboven afgebeelde jaquetje waarvan men

tevens de knippatronen op het Supplement vindt

is zeer lief en eenvoudig, zoodat onze abonnées

het wel geschikt zullen vinden om het zomertoilet

van kleine meisjes te voltooien. Het is vervaar-

digd van fijn geribd piqué en zeer smaakvol ver-

sierd met borduurwerk met den point russe

met rood garen. Voor dit jaquetje heeft men 67

d. piqué noodig, waaruit men naar Fig. 26 de

twee voorstukken, naar Fig. 27 en 28 den rug

en den kraag aaneen moet knippen, waarbij men

het patroon met de dunne lijn die het midden aan-

geeft op de dubbel toegevouwen stof legt, en overal

in de rondte op een inslag rekent. Bij het knip-

pen van de mouw moet men ook op de lijn woor-

delijk op het patroon aangeduid voor het uitsnij-

den van het onderste gedeelte letten, en dan voor

elke mouw twee helften snijden. Nadat de rug en de voorstukken

van Q tot R en van S tot T met een achtersteeknaad aan elkaar

zijn gezet, wordt de geheele buitenrand van het jaquetje met

een koordje in een schuinen reep cambrie geregen, geboord.

Daarna brengt men het patroon op de knippatronen afgeteekend

door middel van copieerpapier op de stof over en voert het bor-

duurwerk met rood garen dat niet verkleurt of met zwarte zijde

No. 10. Geborduurd damestaschje. Helft v. d. oorspr. grootte. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VIII. Fig. 34 en 35.

No. 14. Borduurpatroon (bodem) voor een heerenmutsje.

No. 13. Jaquetje van pique voor meisjes v. 5-7 jaar.

Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VI. Fig. 26―29.

Verklaring der teekens: lichtgeel (zijde), zwart,

paars, donker, lichtbruin.

No. 11. Patroon voor tapisseriewerk.

Verklaring der teekens: zwart, eerste (donkerste), twee-

de, derde (lichtste) kleur rood, eerste (donkerste),

tweede, derde, steengrijs, eerste (donkerste),

tweede, derde (zijde) paars, wit (zijde).

No. 12. Patroon voor tapisseriewerk.

No. 15. Borduurpatroon (rand) voor een heerenmutsje.