den 1sten toer waarmede men de eerste rij bladeren vervaardigt. Men
haakt namelijk de in de opening tusschen de beide eerste lussen van den
vorigen toer zich bevindende kett.; 5 st., dan 1 v. st. in de beide
lussen van den volgenden v. st. van den vorigen toer. Op deze wijze
werkt men in het geheel 4 bladeren, terwijl men eens aan eene plaats
die men naar welgevallen kan nemen 1 kett. en 1 v. st. van den
vorigen toer overslaat.
De 2de toer bestaat uit 4 kett.bogen. Voor elk van dezen haakt
men 3 kett. en 1 v. st., de laatste in den v. st. van den 1sten toer
tusschen de 2 zwarte lussen, en steekt hierbij gedurig in de steken
achter de eerste rij bladeren.
3de toer. In elken kett.boog 3 v. st., en 1 v. st. in elken v. st.
van den vorigen toer.
4de toer. (2de rij bladeren). Deze bestaat insgelijks
uit 4 bladeren en wordt met de tweede schakeering rood gewerkt, daar men in den 1sten steek van een
kett.boog, 2 st., in den middelsten steek 3 dubb. st.,
en in den laatsten steek weder 2 st. haakt. Een v.
st. in den v. st., tusschen de 2 bladeren van den vo-
rigen toer.
5de toer. Men haakt in deze 7, elk uit 3 kett. be-
staande en door 1 v. st. gescheiden bogen. Deze wor-
den rondom de rij bladeren gelijkmatig verdeeld, daar men de v. st. aan de verkeerde zijde, dus achter de
bladeren in den v. st. van den 3den toer haakt.
6de toer. In elken kett. boog 3 v. st. en 1 v. st.
in den v. st. van den vorigen toer.
7de toer. Deze 3de rij bladeren (alleen bij de middelste rozet) wordt met de derde schakeering rood gewerkt
en bestaat uit 5 bladeren, die in de rondte gelijkma-
tig verdeeld en op dezelfde wijze als de 4de toer ge-
vormd worden.
De 8ste toer heeft 9 bogen; de 9de toer doorgaan-
de v. st. Beide worden als de 5de
en 6de toer gewerkt.
10de toer. (4de rij bladeren). Deze
is van groene wol, als de
7de toer met 5 bladeren.
11de en 12de toer, als de
5de en 6de toer. De eerste be-staat uit 10 bogen elk uit 3
kett. bestaande.
De 13de toer toont eene rij moezen, die de groote rozet omgeven en wordt op de vol-gende wijze gehaakt: * 1 v. st. in de beide lussen van een v. st. van den vorigen toer, 5 st. in den volgenden steek. Van * af herhaalt men tot aan het
einde van den toer.
14de toer als de 11de toer, echter met 13 kett.bogen. De v. st. tusschen elke 2 kett.bo-
gen wordt gedurig in
de holte van
de moes aan de verkeerde zijde in den v. st. van den 12den toer
gehaakt.
15de toer. Als de 6de toer.
Volgens de beschrijving haakt men nog 18
rozetten, die echter kleiner zijn als de middelste
en elk met de 9de toer voltooid zijn. Doch zooals wij vermeld hebben, bestaan de beide eerste rijen bladeren (tot den 7den toer) uit de twee lichtste schakeeringen rood, de laatste rij (de 7de, 8ste en
9de toer) uit groene wol. De beide schakeeringen
groen, worden bij het vervaardigen van de rozet-ten afgewisseld, zoodat er 9 met de lichte en 9 met
de donkere schakeering groen omgeven zijn.
Afb. No. 9 stelt een van deze rozetten in oor-
spronkelijke grootte voor. zijn alle rozetten ver-
vaardigd, dan voegt men 6 hiervan tot eene ron-
ding, daar men ongeveer 6 of 7 steken van den laatsten toer van elke twee rozetten aan elkander naait. Deze kring rozetten zet men vervolgens om de groote middelste rozet, waarbij men de steken
van den laatsten toer van de rozet bezigt. De bui-
tenrand van de tot eene ronding verbonden rozet-
ten omhaakt men met eene rij moezen, die even als bij den 13den toer gewerkt worden en laat hierop den 14den en 15den toer volgen. Daarna worden
de overige rozetten tot eene rondte gevormd en aan de reeds voltooide verbonden. De buitenrand omgeeft men insgelijks met 2 rijen moezen, dan volgt er een toer kett. bogen als bij den 14den toer.
Verder werkt men het volgende:
2de toer. In elken kett.boog 2 v. st.
3de toer. In elken steek van den 2den toer 1 st.
4de toer. In elken steek 1 v. st. Het tot dusverre voltooide
overtrek bevestigt men op een rond, gevuld, met groen per-
kaal overtrokken kussen 16 duim hoog in het midden,
waarvan de bodem uit een cirkel carton bestaat van onge-
veer 30 duim in doorsnede. Voor het vervaardigen van de
rozetten kan men natuurlijk de kleuren naar eigen goedvinden
nemen.
[18 Julij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 131
Geborduurde handtasch.
Afb. No. 10. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VIII Fig. 34 en 35.
Een stuk geweven paardenhaar, rood cachemir, blaauwe taf, dun
koord en 2 kwasten van dezelfde kleur, koordzijde zwart, rood
en blaauw, 2 kleine stalen knoopen, 1 groote platte ronde
houten knoop.
Om aan het oorspronkelijke model zooals de afb. aantoont, den onge-
meen bevalligen vorm te geven, wordt bovengenoemde stof vereischt; even-wel kan men in plaats van paardenhaar eene andere stof nemen, door haar met stijf gaas te voeren de noodige stevigheid geven en de kleuren
dan voor het geheel naar verkiezing variëeren. Ter vervaardiging van
dit voor ons liggende taschje knipt men van het paar-denhaar en het roode cachemir dat voor de voering
dienen moet, naar Fig. 34 voor elk een gedeelte,
doch in zijn geheel, de middellijn van het knippatr.
volgende; naar Fig. 35 worden voor de zijstukken twee gelijke gedeelten geknipt, zoowel van blaauwe taf, stijf
gaas als van voering. Daarna voert men op het boven-gedeelte Fig. 34 het borduurwerk uit, daar men eerst over het geheele gedeelte volgens aanwijzing op de knippatr. langs de rechte lijn een rij goudkoord legt, dat men er met dwarsteken van zwarte koordzijde op bevestigt, de open ruimte tusschen de gouden koorden in vult men met den vischgraatsteek, afwisselend met blaauwe en roode zijde gewerkt. Dan hecht men de
voering achter het bovengedeelte en omboort beide ge-deelten als ook de zijstukken met blaauw taffen lint waarvan de breedte is aangegeven. De verbinding van
de zijstukken aan het hoofdgedeelte van de tasch ge-schiedt door een over den kant genaaiden naad, daar
F, G en punt van beide gedeelten op elkander moe-
ten komen; ook worden zoowel Fig. 34 als 35 langs
de aangewezen gestipte lijn omge-bogen. Tot sluiting van de tasch
brengt men volgens aanwijzing een
met blaauwe taf overtrok-ken knoop aan en aan den
rand van het overslaande ge-deelte eene lus van koord. Eindelijk plaatst men er nog
twee rondte stalen knoopen op
waaraan het hengsel uit twee blaauwe koorden met kwasten bestaande, bevestigd wordt,
zooals de afb. voorstelt.
Twee patronen voor
tapisseriewerk.
Afb. No. 11 en 12.
Wij bieden onzen abon-
nées de hier nevensgaande borduurpatronen tot ver-
schillende
doeleinden
aan. Men
kan ze gebruiken voor reistasschen, kussens, pantoffels en op grover gaas gewerkt voor tapijtjes, reisdekens enz. Wij verlan-
gen geenszins dat men onvoorwaardelijk de kleu-ren bij de verklaring der teekens opgegeven zal nemen, maar moeten toch opmerken dat de hier-nevens afgebeelde patronen, met deze nuancen en daarbij met den velourssteek (over 4 draden in de hoogte en 4 in de breedte) uitgevoerd een zeer
fraai effect te weeg brengen.
Jaquette van piqué voor meisjes van
5-7 jaar.
Afb. No. 13. Knippatr. Keerz. v. h. Suppl.
No. VI. Fig. 26―29.
Het hierboven afgebeelde jaquetje waarvan men
tevens de knippatronen op het Supplement vindt
is zeer lief en eenvoudig, zoodat onze abonnées
het wel geschikt zullen vinden om het zomertoilet
van kleine meisjes te voltooien. Het is vervaar-
digd van fijn geribd piqué en zeer smaakvol ver-
sierd met borduurwerk met den point russe
met rood garen. Voor dit jaquetje heeft men 67
d. piqué noodig, waaruit men naar Fig. 26 de
twee voorstukken, naar Fig. 27 en 28 den rug
en den kraag aaneen moet knippen, waarbij men
het patroon met de dunne lijn die het midden aan-
geeft op de dubbel toegevouwen stof legt, en overal
in de rondte op een inslag rekent. Bij het knip-
pen van de mouw moet men ook op de lijn woor-
delijk op het patroon aangeduid voor het uitsnij-
den van het onderste gedeelte letten, en dan voor
elke mouw twee helften snijden. Nadat de rug en de voorstukken
van Q tot R en van S tot T met een achtersteeknaad aan elkaar
zijn gezet, wordt de geheele buitenrand van het jaquetje met
een koordje in een schuinen reep cambrie geregen, geboord.
Daarna brengt men het patroon op de knippatronen afgeteekend
door middel van copieerpapier op de stof over en voert het bor-
duurwerk met rood garen dat niet verkleurt of met zwarte zijde
No. 10. Geborduurd damestaschje. Helft v. d. oorspr. grootte. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VIII. Fig. 34 en 35.
No. 14. Borduurpatroon (bodem) voor een heerenmutsje.
No. 13. Jaquetje van pique voor meisjes v. 5-7 jaar.
Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VI. Fig. 26―29.
Verklaring der teekens: lichtgeel (zijde), zwart,
paars, donker, lichtbruin.
No. 11. Patroon voor tapisseriewerk.
Verklaring der teekens: zwart, eerste (donkerste), twee-
de, derde (lichtste) kleur rood, eerste (donkerste),
tweede, derde, steengrijs, eerste (donkerste),
tweede, derde (zijde) paars, wit (zijde).
No. 12. Patroon voor tapisseriewerk.
No. 15. Borduurpatroon (rand) voor een heerenmutsje.