van de split, die onder den rechter arm wordt dichtgemaakt. Op 6 d. afstand van laatstgenoemde banden en even ver van de vouw in ’t midden af, zet men telkens een eind band 20 d. lang. Elk der 4 ban-
den wordt bij het aandoen van den rok door een der bovengenoemde
Verschillende ge-
haakte randen ter garneering.
Afb. No. 41―47.
Door genoemde voorbeel-
den geven wij onze lezeres-
sen de gelegenheid, in plaats van zich kostbare passementen ter garneering van klee-
dingstukken te moeten aanschaffen, deze door een weinig oefening zelve te kunnen
vervaardigen. Bovendien leeren deze modellen een nieuw haakwerk, een soort van
tamboureersteek, daar men bij het werken van de halve vaste steken, die het hoofd-bestanddeel van de randen vormen, niet, als gewoonlijk, in de richting van de rechter
naar de linker, maar van de linker naar de recht zijde haakt, zoodat men gedurig in
82 DE GRACIEUSE. [18 April 1867. 5e Jaargang.]
lussen gestoken, de banden met dezelfde
letters geteekend, moeten daarna volgens
afb. No. 31 wordt vastgestrikt.
Bavette van diemet.
Afb. No. 33 en 34. Knippatr., voorz. v. h. Supplem.
No. VIII, Fig. 22 en 23.
Om dit bavetje van diemet is in de rondte een geborduurd strookje 1 d. br. gezet. Bij het vervaardigen knipt men van de bovengenoemde stof naar fig. 22 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen, naar fig. 23 twee gedeelten voor den kraag. Als in de bavette en in den kraag een smal zoompje is gelegd en ze met het strookje zijn versierd, dan zet men ze volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar, en boort de insla-gen van de naden met een smal reepje shirting. Hierna voorziet men het met gefestonneerde lussen en kleine knoopjes en zet bovendien aan elke
plaats met ster geteekend twee smalle linnen banden.
Mandje met een tinnen waterflesch voor
kindergoed. Afbeelding No. 35.
Een mand als door afb. No. 35 wordt voorgesteld is zoo eenvoudig en doelmatig tevens, dat wij haar elke moeder kunnen aanbevelen. De mand is bestemd om de kinderkleeren in te bewaren; zij worden om de flesch met warm water die er in behoort, gelegd, en zoo genoegzaam verwarmd eer ze den kleinen worden aangedaan. De mand, namelijk het geraamte, is van wilgen takken gevlochten. Zij is zeshoekig, 22 d. hoog en heeft van boven een omvang van 135 d., die van den bodem bedraagt 80 d. De mand is van buiten en van binnen met geglansd katoen bekleed en in de rondte met ruches van dezelfde stof gegarneerd. Er behoort natuurlijk een kleedje bij de mand om hetgeen men er in bewaart voor stof te beveiligen. Dit kleedje wordt van hetzelfde katoen vervaardigd, de grootte naar de wijdte van de mand genomen. Het kleedje wordt in de rondte met een strookje 15 d. br., in het midden met een lus en een strik van katoen of
taffen lint van dezelfde kleur gegarneerd.
Gehaakte kant voor altaarkleeden, gordijnen enz.
Afbeelding No. 36.
Deze kant is met wit katoen volgens de afb. in oorspronkelijke grootte gegeven, uitgevoerd. De laatste toeren van elken boog worden, zooals de afb. aantoont, gedurig door het inkorten van de stokjes verkort. Desver-kiezende kan men langs den geschulpten buitenrand nog 1 toer pic. haken.
Borduurpatroon voor sigarenkokers, notitie-
boekjes enz. Afbeelding No. 37.
Dit patr. wordt in applicationwerk, met den platten- en
vischgraatsteek,
als ook in point russe op taf, le-
der, moiré of iets dergelijks uitge-
voerd. omtrent de kleuren vermelden wij, dat men de grondstof van het geheel bruin, de fond van het me-
daillon maïsgeel nemen moet. Het hoofd in laatstge-
noemd wordt van koperkleurige taf genomen en met fijne zijde van ge-
knipt men naar fig. 6 een gedeelte in het
midden aaneen, men moet echter in de richting
door den pijl aangewezen langs de buitenste om-
trekken voortknippen totdat men de vereischte
lengte heeft (ons model is 67 d. lang). Naar fig. 7 en
8 worden twee gedeelten geknipt. Men legt in den ach-
terrand van den romp een zoompje en zet aan de binnen-
zijde tegen den onderrand een reep shirting. Nu maakt men
in den romp langs de dubbele lijn van 14 tot 15 en van 15 tot 9 eene in-
snijding, naait de randen van de stof langs de gepunte lijn voor de vouw aangeduid met een achtersteeknaad aan elkaar, hecht de stof aan de bin-nenzijde van het jasje op de gladde lijn en naar de overeenstemmende cij-fers met zoomsteken vast, en stikt ze aan beide zijden van den naad, een stroohalm breed van elkaar af door. De romp wordt onder den arm van 10 tot 11 aan elkaar genaaid, de inslagen van den naad naar beide zijden vlak uit elkaar gelegd en met een kruisnaad bevestigd. Daarna legt men hier, zoodat telkens 11 op 16 valt, als ook van voren in den romp door de in-snijding vaneen gescheiden, door kruis op punt te hechten 2 plooien, en bedekt de inslagen van de naden aan de verkeerde zijde met een linnen band 3 d. br. Als de romp op den schouder is verbonden, dan legt men in het bovenste gedeelte van den rug, door elk kruis op punt te hechten, eenige plooien, zet tegen het uitsnijdsel van den hals een linnen band voor
een schuif en versiert het eerste met een smal geborduurd strookje. Elke mouw wordt van 16 tot 17, elke revers van 17 tot 18 aan elkaar gezet. Men versiert de laatste lang den buitenrand met een geborduurd strookje en verbindt haar dan volgens de overeenstemmende cijfers met de mouw, die daarna met 16 op 16 van den romp in het armsgat wordt gezet. Het
jasje wordt van achteren met knoopen en knoopsgaten dichtgemaakt.
Cache-maillot (bakerrok).
Afbeelding No. 31 en 32.
De afbeeldingen No. 31 en 32 geven een bakerrok (cache-maillot genaamd) te zien, die door vele moeders als zeer doelmatig wordt be-schouwd. Het kindje is in dezen rok tot aan den hals ingesloten; hij wordt den kleine tegen den nacht aangedaan, om hem voor koude te beveiligen. Ons model bestaat uit twee gedeelten in den vorm van zakken, een ― de binnenste ― van shirting, en de tweede, ― buitenste ― van wit flanel. De eerste is aan ons model 104 d. lang en 82 d. wijd. Dit gedeelte shirting is aan de lange zijden tot op een split 25 d. lang aan elkaar genaaid, de onder- en bovenrand 2 d. br. omgezoomd. Deze zoomen van den bakerrok zijn elk 10 d. van de split en 10 d. van de vouw in het midden af, met een lus van wit linnen band 5 d. lang voorzien. Als de rok het kind zoodanig is aangedaan, dat de lussen band zich boven de schouders bevinden, ver-der aan de zijden en van onderen zoover dit noodig is omgeslagen, dan trekt men er den cache-maillot van flanel overheen. Deze laatste is slechts 92 d. lang en 66 d. wijd, aan den onder- alsook aan den bovenrand met linnen band geboord, en tot op een split 34 d. lang, die aan de rechter
zijde valt, aan elkaar genaaid. Ongeveer 15 d. van het begin van de split af, zet men aan den buiten-rand van de boven-ste helft van de stof een linnenband 30 d. lang, een soort-gelijk op de onderste helft ongeveer 10 d. van den buitenrand af, zoodat bij het vaststrikken eene laag van de stof er in de genoemde breedte onder komt. Op dezelfde wijze zet men twee banden aan den bovenrand
No. 37. Borduurpatroon voor sigarenkokers, notitieboekjes enz.
No. 39. Bewerking bij afb. No. 27.
Vergroot.
No. 38. Gebreide kant.
No. 36. Gehaakte kant als garnituur voor altaarkleeden, gordijenen enz.