Beschrijving van de borduurplaat.
Fig. 1. Rokje en jaquette van piqué met soutache voor een kind van 1 jaar. ― 2. Rug. ― 3. Zijpandje. ― 4. Voorstuk. ― 5. Mouw. ― 6. Rand voor het rokje, het laatste moet behalve den zoom eene lengte van 40 d.
en eene wijdte van 195 d. bedragen. De ceintuur waar het rokje met breede plooien wordt aangezet, heeft eene wijdte van 50 d., is van voren 7 d. breed dat naar beide zijden tot op 3 d. afneemt. ― 7. Boezelaar. ― 8. Helft van den schouder. ― 9. Voorstuk. ― 10. Zakje. ― 11. Rand. Aan de buitenzijde van de schouders, als ook van
boven aan het voorstukje, wordt een gefestonneerd strookje gezet, het boordje om het lijf dat dubbel ge-
vouwen moet worden is 15 d. lang en 6 d. br., het ondergedeelte van het boezelaartje is behalve den
zoom 33 d. lang en 1 N. el wijd. ― 12. Sokje van wit laken met gekleurd soutache. De rechte lijn
tusschen de beide rijen vetergaten is de insnijding voor de split. ― 13. Zooltje. ― 14―17 en 20
en 21. Hoeken voor zakdoeken. ― 18 en 19. Randen voor kinderjurkjes en boezelaars. ― 22.
Helft van een kraagje op neteldoek, de rand is echter tot aan de gestikte bogen dubbel genomen.
Alphabet van A tot Q. Deze cijfers worden geborduurd naar afb. 74 blz. 65 van dezen jaarg.
Drie patronen voor geknoopte randen.
Afbeelding No. 68―70.
Deze patronen kunnen voor randen tot verschillende doeleinden gebezigd worden,
b. v. aan gordijnen, kleeden, antimacassers enz.; al naarmate van de bestemming wor-
den zij fijner of grover geknoopt; de geheel dichte witte ge-
deelten worden met plat katoen met den gewonen stopsteek doorgeregen, de overige ruiten die het patroon vormen vult men met fijn gedraaid garen met den point d’esprit, waarvan de uitvoering door de afbeelding No. 77 op bladz. 59 van dezen jaargang verklaard wordt. Langs den buitenrand worden de randen van het knoopwerk volgens het patroon in
bogen uitgesneden en gefestonneerd.
Gehaakte kanten en tusschenzetsels.
Afbeelding No. 53―62.
Eene groote keuze van sierlijke kanten en tusschenzetsels, die ― in grover of fijner grondstof uitgevoerd ― voor ver-
schillende voorwerpen geschikt zijn, en waarvan de eene of andere ook ter versiering van het kindergoed in dit nummer
gegeven gebruikt kan worden.
De kant, afbeelding No. 53, wordt in de lengte met 1 toer op de volgende wijze gewerkt: Op een opzetsel van vereischte
lengte haakt men eerst * 8 v. st. in de 8 volgende opzetste-
ken, 4 kett., 5 v. st. in de 5 volgende steken, 5 kett., nu te-
ruggaande ― waarbij men het werk omkeert ― 2 v. st. door 6 kett. gescheiden om den boog van 4 kett., 5 kett., 1 h. v. st. in den vijfden daaropvolgenden v. st.; weder omkeerende
(dus de rechte zijde van het werk) 4 v. st., 1 pic. (dat is 4
kett.) 2 v. st. om den volgenden kett.boog; 2 v. st., 3 pic. elk door 2 v. st. gescheiden, 2 v. st. om den boog uit 6 kett.; 2
v. st., 1 pic. 4 v. st. om den volgenden kett. boog. Van * af
gedurig herhalen, wij zullen dit in de volgende beschrijvingen
niet meer vermelden.
De kant, afbeelding No. 54, wordt op een opzetsel over-
eenkomstig de lengte waarvoor men haar bestemt, met de drie volgende toeren gehaakt. 1. toer. 1 st. (stokje), in den
eersten opzetsteek, * 1 pic. (picot, dat is 3 kettingsteken, 1 halve vaste steek in den eersten hier-
van), 1 st. in den tweeden daar-
opvolgenden opzetsteek. 2. toer. 1 v. st. in den eersten pic., * 1 kett., 1 pic., 3 kett., 3 pic. elk
door 1 kett. gescheiden, 3 kett., 1 pic., 1 kett., 1 v. st. in den
zesden pic. van den vorigen toer, dus 5 pic. overslaan. ― 3. toer. * 1 h. v. st. in den middelsten van de 3 eerste
kett. van den volgenden boog van den vorigen toer (de
draad waarmede men werkt wordt nu binnen in den boog van den vorigen toer uit
kett. en pic. gevormd opgenomen), 1 kett., 1 pic., 1 kett., 1 v. st. in den mid-
delsten van de 5 pic., die in den vorigen toer zijn overgeslagen, 1 kett., 1
pic., 1 kett., 1 h. v. st. in den middelsten van de 3 laatste kett. van denzelfden
boog van den vorigen toer (de draad waarmede men werkt moet zich nu weder
buiten den genoemden boog bevinden), 1 kett., 3 pic. elk door 1 kett. gescheiden,
1 kett.
Voor de kant, afb. No. 55, die men in de dwarste in heen- en teruggaande toeren werkt, zet men 11 stek. op. 1. toer: 1 st. in op vijf na den laatsten opzetsteek, 1 kett., 3 st. elk door 1 kett. en 1 steek tusschenruimte gescheiden. ― 2. toer. 4 kett., 1 st. om elken kett. tusschen 2 st. van den vor. toer, gedurig 1 kett. er tus-
schen, dan 3 kett., 1 v. st. om den 1. kett.boog van den vor. toer. ― 3. toer. 3 h. v. st. in de 3 volgende kett., in elken volgenden steek 1 v. st. ― 4. toer. 1 kett., 1 v. st. in elken v. st. (de v. st. steeds in de achterste lus van elken steek), 2 kett., 3 st. elk door 2 kett. gescheiden om den laatsten boog van den tweeden toer, 3 kett., 1 h. v. st. aan den 8. opzetsteek verbonden (van het begin af gesteld). ― 5.
toer. 1 kett., 3 v. st. om elken kett.boog tusschen de st., 1 v. st. in
elken v. st. van den vor. toer, hiermede is eene punt gevormd. ―
6. toer. 1 kett., 8 v. st. in de 8 volgende steken. ― 7. toer. 3 kett.,
4 st. elk door 1 kett. en 1 steek tusschenruimte gescheiden op
de v. st. van den vor. toer. Men herhaalt nu gedurig van den
2.―7. toer, doch bij elke herhaling van den 4. toer werkt
men den laatsten h. v. st. natuurlijk niet aan den opzet-
steek, maar hij wordt aan den naast aanliggenden v.
st. van den vijfden toer aan de vooraf vervaar-
digde punt verbonden.
De kant, afb. No. 56, is in de lengte ge-
werkt en bestaat uit 3 toeren. Op een opzet
sel van overeenkomende lengte haakt
men: 1. toer. In elken opzetsteek 1 st.,
tusschen elke 3 st. 1 pic., dat is: 3
kett., 1 h. v. st. in den eersten van
deze kett. ― 2. toer. 1 driev. st.
(drievoudig stokje, met drie-
maal omslaan) in den eer-
sten steek van den vor.
toer, * 1 kett., 1 driev.
st. in den tweeden volgenden pic., 2 kett., 1 pic., 2 kett., 1 driev. st. in den
volgenden pic., 1 kett.,
1 driev. st. in den twee-
den daaropvolgenden pic.,
2 kett., 1 pic., 2 kett., 1 driev.
st. in denzelfden pic., waar het
laatste driev. st. in gewerkt is. ―
3. toer. * 2 st. door 1 kett. gescheiden
in de beide volgende st. van den vor.
toer, 12 kett., 1 h. v. st. in den tweeden
van deze kett., 13 kett., 1 h. v. st. in den 1.
kett., 11 kett., 1 h. v. st. in den 1. kett., waar-
door 3 lussen gevormd zijn, 1 st. in den kett.
waarin de 1. h. v. st. gehaakt is, 1 kett., 2 st. door 1
kett. gescheiden in de beide volgende st. van den vor.
toer, 2 kett., 1 pic., 2 kett.
De kant, afb. No. 57, wordt in de dwarste en wel door
een toer op de volgende wijze vervaardigd: 5 kett., 4 st. in
den 2. hiervan, * 7 kett. door 1 h. v. st. in den 1. hiervan tot
eene lus gevormd, men legt hierbij de rij stek. van de linker naar
de rechterzijde, dus terugwaarts om en steekt onder de bovenste
lus in den 1. steek; 1 kett., 5 st. om de kett. lus, 7 kett., deze insgelijks
terugwaarts voerende, 1 h. v. st. in den laatsten van de 5 kett. aan het
begin gehaakt, 1 kett., 1 v. st., 10 st., 1 v. st. om dezen kett.boog, 1 kett., 5
st. om de eerst vervaardigde lus. Bij de herhaling wordt de boog uit 7 kett.
gedurig met 1 h. v. st. aan den kett. tusschen elke 5 st. verbonden.
Voor de kant, afb. No. 58, worden vier toeren in de lengte gewerkt vereischt.
De lengte van het opzetsel naar verkiezing. 1. toer. 2 v. st. in de beide eerste steken,
* 6 kett., 4 stek. overslaan, 1 v. st., 3 kett., 1 v. st. in den tweeden daaropvolg. steek. ―
2. toer. 1 st. op den 1. Steek, * 1 kett., 4 v. st. op de 4 middelsten van de 6 kett., 1 kett., 2
st. door 3 kett. gescheiden om de 3 kett. ― 3. toer. 1 h. v. st. in het 1. st., * 9 kett., 1 h. v. st.
in den middelsten van de 3 kett. die zich tusschen de 2 st. bevindt. ― 4. toer. 1 v. st. in den
1. steek, * 3 v. st., 4 kett., 3 v. st., 4 kett., 3 v. st. om den kett.boog, 1 v. st. om de naastbijzijnde 3
kett. tusschen de 2 st. van den tweeden toer.
Voor de kant, afb. No. 59, die in de dwarste heen en weder gewerkt word, zet men 8 stek. op. 1. toer. 1 kett., 8 v. st. op de 8 opzetstek. ― 2. toer. 1 kett. 7 v. st. (de v. st. gedurig in de
achterste lus van den steek van den vor. toer gestoken) in de 7 volgende stek. van den vor. toer, 5
kett., 1 h. v. st. in den 1. kett. van den vor. toer. ― 3. toer. 3 kett., 1 v. st. 1 half st. in den middel-sten van deze 3 kett., 1 kett., 1 v. st. in den middelsten van de 5 kett. van den vor. toer, 2 kett., 1 v.
st. in op een na den laatsten v. st. van den vor. toer, 1 kett., 3 v. st. elk door 1 kett. en 1 steek tus-
schenruimte gescheiden. ― 4. toer. 1 kett. 8 v. st. op de 8 volgende steken. ― 5. Toer. 3 kett., 1 v. st. in elken v. st. van den vor. toer. Van den 2.―5. toer wordt gedurig herhaald, doch bij den
lijke kleur geappliqueerd. De gelaatstrekken worden met zwarte en witte, de lippen met roode zijde gewerkt. De pauwevederen, het halssieraad en het hoofdtooisels worden in verschillende levendige kleuren gewerkt, waardoor het medaillon zeer scherp tegen de lijst uitkomt. De geheel donker voorkomende gedeelten van
laatstgenoemde bestaan in een application van zwart fluweel. De overige gedeelten worden met den platten- en vischgraatsteek en in point russe gewerkt, waarvoor 3 nuancen bruine koordzijde gebezigd worden; voor de randen langs het medaillon en de arabesken neemt men licht bruin dun rond zijden koord. Bovendien gebruikt
men hiervoor ook nog gouden en zwarte kralen. De afb. stelt de uitvoering van het geheel duidelijk voor.
Gebreide kant. Afb. No. 38.
Deze kant wordt in de dwarste in heen- en teruggaande toeren gebreid en met grof glansgaren vol-gens de afb. doorgeregen. Men neemt hiervoor fijn garen No. 120, zet 23 steken op en breit den 1. toer. Afh. (afhalen), 2 r. (recht), mind. (minderen), 2 maal omsl. (omslaan) mind., 7 r., mind., 2 maal omsl., mind., mind., 2 maal omsl., mind., 1 r. ― 2. toer. 1 meerd. (meerderen). Dit meerderen geschiedt bij deze kant gedurig aan het begin van den teruggaanden toer, doordien men den draad om de naald slaat. Deze omslagdraad wordt in den volgenden toer als een rechte steek gebreid; van den omslag-draad van den vorigen toer wordt telkens 1 r., 1 aver. gebreid, de overige steken breit men alle recht.
3. en 4. toer recht; aan het begin van den laatsten toer 1 meerd. ― 5. toer. Afh., 2 r., mind., 2 maal omsl., mind., 7 r., mind., 2 maal omsl., mind., mind., 2 maal omsl., mind., 3 r. ― 6―8. toer, als de 2.―4. toer. ― 9. toer. Afh., 2 r., mind., 2 maal omsl., mind., 7 r., mind., 2 maal omsl., mind., mind., 2 maal omsl., mind., 5 r. ― 10.―12. toer, geheel recht. ― 13. toer. Afh., 2 r., mind., 2 maal omsl., mind., de overige steken recht. ― 14. toer. Den eersten st. afkanten; van den omslagdraad 1 r., 1 aver., overigens recht. ― 15. en 16. toer, geheel recht, doch aan het einde van den 15. toer minderen, en aan het begin van den 16. toer 1 steek afkanten. ― 17. toer, als de 13. toer. ― 18.―20. toer, als de 14.―16. toer. ― Men herhaalt nu van den 1. toer af tot dat de kant de vereischte
lengte heeft en rijgt haar dan met het glansgaren door.
Huisjas voor heeren.
Afb. No. 40. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. XIV, Fig. 31―34.
Deze huisjas is uit bruin grof laken (baai) samengesteld en met zwart wollen veterband geboord; de kraag, de patten van de zak-jes, de randen van elke insnijding voor de zakjes, en de rand van de mouw zijn met een soortgelijk boordsel voorzien. Bij het ver-vaardigen van de jas knipt men van de bovengenoemde stof naar fig. 31 een gedeelte langs het midden aaneen, naar elk der fig. 32 en 33 twee gedeelten, fig. 32 echter van eene dubbele laag stof. Men knipt de mouw naar fig. 34, waarbij men op de afwijkende lijn voor de onderste helft moet letten. Als men tegen den voor-rand van fig. 31 een reep der stof 8 d. breed heeft gezet die naar het uitsnijdsel van den hals tot op 19 d. breedte toeneemt, dan maakt men er de voorgeteekende knoopsgaten in, zet er de knoo-pen op en voorziet de jas bovendien op de bekende wijze met de zakjes en de patten. De kraag wordt nu op de jas gezet, en deze ge-heel in de rondte met veterband geboord. Eindelijk voegt men de mouw, volgens de overeenst. cijfers aan elkaar gezet, in het arms-
gat; zij moet met 5 op hetzelfde cijfer van het voorstuk vallen.
Vier patronen voor point russe.
Afbeelding No. 41―44.
Al deze patronen door afb. No. 41 tot 44 voorgesteld, zijn met gekleur-
de koordzijde met den point rus-
se uitgevoerd en worden ter garnee-
ring van kleederen enz. gebezigd.
Stofdoekmandje.
Afb. No. 45. Knippatr. van den bodem en den bovenrand, voorz. v. h. Supplem. No. XII, Fig. 20. Bordpapier, dunne ronde houten
stokjes, wit en zwart vernis, rood taffen lint, een en drie vierde en twee d. breed, dikke
roode chenille.
Dit mandje is van ronde houten stokjes van 14 d. lengte vervaardigd, die met wit vernis bestreken en elk met het eene einde door een bordpapieren bodem,
met het andere einde door een bord-papieren rand worden gestoken; den bodem en den rand moet men hiertoe vooraf met kleine gaatjes voorzien. De grootte voor den bodem wordt langs de gladde lijn van fig. 29 aan-
gegeven, het fatsoen van den boven-rand is het gedeelte, dat zich tusschen de gestipte lijn en den omtrek van hetzelfde figuur bevindt; beide ge-deelten zijn langs het midden in het
geheel genomen, elk volgens de tee-kening met gaatjes voorzien en met zwart vernis bestreken. De stokjes
zijn zoodanig door den bodem en den rand gestoken, dat zij anderhalf d. boven beiden uitsteken. De stokjes van deze mand worden met rood taffen lint van drievierde d. breedte, eens onder en eens boven de stokjes in de rondte door-vlochten, zooals de afb. voorstelt. Men zet om den bodem en den bovenrand van de mand (zie de afb.) roode chenille. Om de mand te kunnen ophangen, worden
er volgens de afb. 3 taffen linten elk 27 d. lang, 2 d. breed aangezet,
waarvan de boveneinden tot een strik gevormd worden.
Patroon ter versiering van tafel-
kleeden.
Afbeelding No. 46.
Ter vervaardiging van dit garnituur, dat aan
een kleed van zwart of bruin laken een fraai ef-
fect uitmaakt, brengt men eerst den omtrek
van de donker voorkomende figuren van
het patroon volgens de afbeelding op de
grondstof over, hecht hieronder een
strook van rood laken rondom met
bogen uitgesneden, stikt er den
fond lang de voorgeteekende
lijnen met witte zijde op en
knipt daarna de overste-
kende bovenstof langs
de omtrekken af.
[18 April 1867. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 83
No. 45. Stofdoekmandje.
Knippatr. van den bodem en van
den bovenrand: voorz. v. h.
Supplem. No. XII, Fig. 29.
No. 46. Patroon ter versiering van
tafelkleeden.
No. 40. Huisjas vor heeren.
Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. XIV, Fig. 31―34.
No. 42. Patroon voor borduurwerk
met den point russe.
Kant van
frivolité.
Afbeelding No. 52.
Deze sierlijke kant,
die met fijn garen wordt
uitgevoerd en bijzonder ge-
schikt is ter versiering van
lingeriën, wordt door aan el-
kander gewerkte figuren van drie
bladeren gevormd. Men werkt eerst
dicht naast elkander 3 zoodanige bla-
deren of oogjes elk uit 5 dubb. kn.
(dubbele knoop, uit 1 rechten, 1 averechten
bestaande), 3 picots, elk door 2 dubbele kn.
gescheiden, 5 dubbele knoopen, en herhaalt dit
telkens op anderhalf d. afstand, men moet ech-
ter bij het werken van het eerste blaadje van elk
figuur het volgens de afbeelding aan den laatsten
picot van het derde blaadje van de vorige figuur ver-
binden. Als men hiermede de vereischte lengte voor de
kant heeft verkregen, dan overwerkt men den draad telkens
tusschen twee figuren met 13 dubbele knoopen; men neemt
hiervoor eene knoopnaald, waar men den draad waarmede men
moet werken opwindt, en steekt deze gedurig afwisselend eens
van onderen naar boven, eens van boven naar onderen om den ver-
bindingsdraad, overigens gaat men hiermede als bij het gewone fes-
tonneeren te werk.
Randen en tusschenzetsels.
Wit borduurwerk. Afb. No. 63―67.
Voor de uitvoering van dezen fraaien rand, afbeelding No. 63, moet men eerst de
gefestonneerde bogen omrijgen, daarna de draden spannen, die in elke boog een
radje of wieltje vormen (men gebruikt hiervoor sterk gedraaid garen, overigens bor-
duurkatoen), dan bevestigt men deze op de kruispunten volgens de afbeelding elk door
eene kleinere of grootere moes met den platten steek geborduurd. Vervolgens festonneert
men de bogen, omgeeft elke groote moes met een gefestonneerd randje en werkt eene rechte rij festonneersteken aan de bovenzijde tot afsluiting van de bogen, waarboven men een randje met den vischgraatsteek uitvoert. Onder de wieltjes wordt de stof weggesneden. ― De hoekranden, afbeelding No. 64 en 65, zijn met den point russe, ketting- en platten steek volgens de afbeelding met fijne zwarte zijde uitgevoerd. ― De beide tusschenzetsels, afbeelding No. 66 en 67, worden gedeeltelijk in fransch, gedeeltelijk in engelsch borduur-
werk vervaardigd en elk aan beide zijden door een opennaaisel afgesloten.
No. 44. Patroon voor borduurwerk
met den point russe.
No. 41. Patroon voor bor-
duurwerk met den
point russe.
No. 43. Patroon voor bor-
duurwerk met den point
russe.