De Gracieuse 17 January 1866 | Page 6

men met een

stevige kam

de rijen

franje eerst

afzonderlijk,

dan alle te za-

men uit, zoo-

dat het een bont-

achtig karakter verkrijgt en naait dan aan de ver-

keerde zijde afwis-

selend een rood en wit gedeelte aan elkander. Ter

vervaardiging van de vijf bladeren, waar de no-

ten op rusten, en die volgens het oorspr. elk 6½ d.

lang en 3 d. breed zijn, maakt men naar een klein

walnotenblad een grondvorm van ijzerdraad, na-

melijk den omtrek en de middenader en door-

vlecht deze met groene zephirwol. Ter verklaring

hiervan kan een gedeelte van de gehaakte rozet afb. No. 64 dienen. Men legt ter vervaardiging van het blad, den wollen draad aan de punt van

den draadvorm aan en woelt hem zeer nauwkeu-

rig om het ijzerdraad heen, zooals genoemde af-beelding aan eene punt van de ster aantoont. De noot wordt geopend, van het binnenste ont-

daan, en daarna met arabische gom weder te za-

men gevoegd, waarbij men als steel een ijzer-

draad ongeveer 5 d. lang bezigt en het aan een

einde met een stuk lak van binnen in de noot be-

vestigt. Dan lakt men de noot met kopallak en schikt haar op de bladeren, het ijzerdraad van

binnen in den theewarmer bevestigende, zoo-

als de afb. dit op den top van den theewarmer

voorstelt.

Schelleband van boheemsche

kralen.

Afb. No. 42―44. Gaas No. 3, melkwitte,

groene, zwarte, zilveren gegalvaniseerde kra-

len, wol en rijgkralen in de kleuren bij de

verklaring der teekens onder afb. No.

43 en 44 aangegeven; grof wit

garen.

De grond van dezen schelleband is met melk-

witte en groene boheemsche kralen in afzonderlijke rijen op het gaas ge-

werkt, terwijl de regelmatig afgedeelde ruiten gedeeltelijk met lilas wol met den kruissteek, gedeeltelijk met kralen van middelmatige grootte met den platten steek vervaardigd zijn. Afb. No. 42 stelt een gedeelte van den schel-leband in oorspronkelijke grootte voor, de afb. No. 43 en 44 geven twee patronen voor de ruiten, deze kunnen bij het vervaardigen van den schelle-band, hetzij afwisselend om den anderen of een van beide de patronen geno-men worden. Men bezigt ter vervaardiging van dit model een strook gaas

16 d. breed waarvan de lengte naar verkiezing genomen wordt. Eerst wor-den volgens genoemd patroon alle ruiten, elk op 34 steken afstand van el-

kander gewerkt (1 steek 2 draden van het gaas in de hoogte en breedte),

terwijl men het patroon met de kralen bij de verklaring van de teekens aangegeven, dan fond met den kruissteek met wol van eene kleur invult, die met de overige meubelen van de kamer in overeenstemming moet wezen. Volgens het oorspronkelijke is de omtrek van de rozetten (afb. No. 43) met afzonderlijk opgenaaide kralen gevormd, terwijl de openingen van binnen

met den platten steek met kralen zijn gevuld, doch men kan ook wanneer

men dit verkiest, het patroon met afzonderlijke opgenaaide kralen (elke kraal

over 2 draden hoog en breed) uitvoeren. Elk der vier zwarte ruitjes, die

het patroon van afb. 43 en 44 omgeven, be-hooren niet tot de invulling van de ruiten, zij duiden de zwarte boheemsche kraal aan, die in vereeniging met een zilveren gegalvaniseerde kraal

de lijst om de ruit vormt (zie afb. No. 42), deze kralen worden er in

verband met den

fond opgenaaid.

Men werkt den fond

volgens de afbeelding

No. 42, waar de witte

kralen in eene lichte, de

groene in eene donkere

kleur voorkomen. Om eene

rij kralen te beginnen be-

vestigt men den draad aan

het gaas en rijgt op den draad met

inachtneming van het patroon, al de

kralen die voor eene dwarsloopende rij wor-

den vereischt aan. Deze rij kralen legt

men, den dwarsdraad van het gaas

volgende, er over heen en voert dan

teruggaande telkens tusschen twee

aan twee kralen een fes-

tonneersteek uit, die den

draad op het gaas be-

vestigt, zoodat elke

kraal de plaats van

vier draden in de

hoogte er breed-

te inneemt. Na

voltooiing van

het borduur-

werk knipt

men vol-

gens de afbeelding

het gaas, echter 1 duim breeder voor den rand, die naar de verkeerde zijde wordt om-geslagen, met bogen uit; voert daarna den schelleband met wit perkaal, en voorziet

hem van een glazen of bronzen handvat-

sel of met een kwast van bo-heemsche kralen over een houten

vorm vervaar-

digd.

Hoewel er

eenige moeite aan

verbonden is, zal

bovengenoemde schelle-

band in zijn geheel een

schoon en fraai effect op-

leveren, en voorzeker onzen le-

zeressen welkom zijn.

30 DE GRACIEUSE. [17 Januari 1866. 4e Jaargang.]

No. 41. Theewarmer. Haakwerk.

No. 27. Werk- of sleuteltaschje met een ceintuur.

Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XV, Fig. 43―46.

Van * af

herha-

len,

zoodat

de schub-

ben elk door 3 v. st. ge-

scheiden zijn.

Aan het einde van den toer bevestigt men

den draad,

knipt hem af en legt hem aan het begin

weder aan.

Elke volgende toer wordt als deze 1ste toer

gewerkt, echter de schubben verzet liggende, daar men de laatste gedurig in den middelsten van de 3 v. st. van den vorigen toer haakt en

doorgaande in den geheelen steek steekt. De afbeeld. toont de opening voor de volgende schubbe bestemd aan. Naarmate men de boa

dikker of dunne verkiest, werkt men 5 of 6 toeren en vormt dan door met de zwarte wol

de bovenste punt van de schubbe eenige malen

te omnaaien, de moes. De boa wordt voltooid door er naar bovengenoemde aanwijzing

kwasten aan te zetten.

Manchette met een rand bont.

Afb. No. 17. Knippatr. voorz. v. h. Suppl.

No. IX, Fig. 24.

Het model van deze manchette is van blauw

cotton silk vervaardigd, en met een bree-den rand grijs bont gegarneerd, men kan echter ook taf, satijn, fluweel, cotton silk

in de een of andere kleur nemen, en dan uit de

gekozen bovenstof naar het knippatr. fig. 24

dat wij hiervoor geven, de manchette aan-

een, de stof schuin toegevouwen, knippen; de stof moet echter slechts een weinig over de dunne lijn op het knippatr. voorgeteekend

reiken. De voering van ons model, zwarte taf,

wordt evenwel tot aan de buitenlijn geknipt,

zoodat de achterzijde van het bont dat er langs de gladde lijn wordt opgezet er ook door be-

dekt is. Aan den onderrand van de manchette wordt een schuif genaaid, en daar-

door heen een elastiek bandje gestoken, om haar om de hand te doen sluiten. Als men in ditzelfde genre een kraag wenscht te vervaardigen, dan kan men er het

knippatr. van dien onder No. 15 afgebeeld, voor nemen.

Geborduurde dames-shawl.

Afb. No. 38 en 40. Borduurpatr. keerz. v. h. Supplem. No. XX, Fig. 53.

De einden van dit shawltje zijn beiden met een krans van madeliefjes in den

vorm van een medaillon, van boven met een strik bij elkaar gehouden versierd,

de afb. toont aan hoe het een en ander geschikt is. Ons model vervaardigd van

paars cachemir is 20 d. breed, 120 d. lang en aan beide dwarszijden met eene inge-

knoopte franje 9 d. lang van lilas koordzijde voorzien; deze wordt driemaal met

franje van witte en gele koordzijde afgewisseld. Bij het vervaardigen van dezen

shawl uit cachemir van de een of andere kleur, teekent men het borduurpatr. Fig.

53 op de stof over, borduurt dan de blaadjes met kettingsteken die dicht naast el-

kaar liggen met witte, en den kelk met gele zijde. De strik wordt met den ketting-

steek eveneens met gouddraad geborduurd, de moesjes welke zich tusschen de

omtrekken bevinden, worden elk door een gouden kraal nagebootst. De afb. No.

39 stelt een der bloempjes in oorspr. grootte voor, men kan het echter even goed met een lapje cachemir of taf, met een randje steelsteken er omheen, ap-pliqueeren. In plaats van madeliefjes kan men ook de figuur afb. No. 40 nemen, deze punt aan punt leg-

gen en er zoo een krans

van vormen, of ze

ook afzonderlijk ver-

zet, aan de slippen van

den shawl werken.

Theewarmer.

Haakwerk.

Afb. No. 41. 4½ lood witte, 4½

lood roode zephir wol, een wei-

nig groene wol, ijzerdraad, 3 wal-

noten, kopallak, 1 knoophoutje van

5 d. in omvang.

Aan dezen theewarmer behoeft niet alleen

op de theetafel, maar ook in de ziekenkamer een

plaatsje gegeven te worden. Het oorspr., waaraan

drie gelakte walnoten met bladeren als hand-

vatsel dienen, bestaat in tien puntvormige

gedeelten, die afwisselend van roode en

witte wol met den pluche haaksteek

gewerkt zijn, en is voor een trek-

pot van middelmatige grootte be-

rekend. Het spreekt van zelf

dat men dezen theewarmer

naar welgevallen grooter

of kleiner vervaardigen,

hetgeen door het weg-

laten van twee ge-

deelten of door

het versmallen van de afzonderlijke gedeelten

geschieden kan. Ter vervaardiging van ons

model zet men voor elk gedeelte 18 steken op en haakt daarop heen en weder 1 toer v. st.,

1 toer met den lussensteek. De laatste wordt

met het genoemde knoophoutje uitgevoerd, daar men aan het begin van den 2den toer het

houtje aan de verkeerde zijde van het haak-

werk legt, er den draad omslaat en de lus met

een v. st. bevestigt, doorgaande door de beide

Verklaring der teekens:

Wol: zwart, bruin, kar-

mozijn. Kralen: gouden,

kristallen, melkwitte.

No. 35. Tapisserie-patr. voor een lambrequin.

No. 37. Schubbensteek v. d. gehaakte boa. Oorspr. grootte.

No. 28a.

No. 36. Gehaakte boa.

lussen van den st.

van den vorigen

toer stekende.

Is de toer vol-tooid, dan snijdt men met een scherp mes of

schaar de lussen

tegelijk door. Elk

gedeelte is 50 toeren

hoog; om het fatsoen te vor

men, mindert men regelmatig

eenmaal aan het begin van elken 3den

toer. Na voltooiing van alle gedeelten kamt

No. 29.

No. 30.

No. 28b.

No. 32.

No. 31.

No. 33.

No. 34.

No. 38. Geborduurde damesshawltje.

Borduurpatr. keerz. v. h. Suppl.

No. XX, Fig. 55.

No. 40. Doorloopend patroon.

(Bij de afb. No. 38.)

No. 39. Doorloopend patroon.

(Bij de afb. No. 38.)