de voering, naar Fig. 25 langs de dunne lijn aan-een, rijgt de gedeelten der stof aan den buitenrand op elkaar, keert het werk dan zoodanig om, dat de inslagen van de naden naar binnen liggen, en legt er bovenop eene rij stiksteken in de richting op Fig.
25 aangegeven. Vervolgens voert men het patroon
dat eerst op de bovenstof is overgeteekend in fransch
borduursel met fijn borduurkatoen uit en zet den
kraag met een recht boordje aan de onderchemi-
sette. De manchette die men aan een elleboogsmouw van batist of nansoek naait, wordt naar Fig. 26 eveneens uit dubbele stof geknipt, met borduur-werk en ook met knoopen en knoopsgaten om haar
te kunnen dicht maken, voorzien.
Mouw met guipure.
Afb. No. 49.
Het garnituur van deze wit neteldoeksche mouw
bestaat uit lapjes batist, die in de dwarste geplooid
en met een guipure entre-deux zijn afgewisseld. Van boven en van onderen is het garnituur, in
schelpen uitgesneden, alleen het bovenste gedeelte
van de mouw is er mede versierd, terwijl daarente-gen de rechte onderrand van het onderste gedeelte, door een geborduurd entre-deux met ene kantje wordt afgesloten. Zooals men dit op de afb. kan zien, zijn de batisten gedeelten in de lengte met geborduurd neteldoeksche entre-deux afge-
wisseld en met deze en ook met het guipure tusschen-zetsel door smalle opgestikte schuine reepen ver-bonden. In de rondte is de manchette met een gui-
pure kantje 1½ d. breed versierd.
Gehaakte rand voor dekens, enz.
Afbeelding No. 50.
Naarmate van het doel, waarvoor men dezen
rand bezigt, moet het garen fijner of grover geno-men worden. De voor ons liggende, waarvan de afbeelding de natuurlijk grootte weder geeft, is met haakgaren No. 40 gehaakt en hiermede ver-
vaardigd maakt hij een zeer fraai effect. De rand wordt
in afzonderlijke gedeelten vervaardigd, eerst werkt men
de klokvormige bogen, in elk waarvan van onderen een
hoog opgewerkte rozet op een open grond voorkomt.
Men begint de rozet met een opzetsel van 9 steken die men
door een h. v. st. tot eene rondte verbindt, dan volgt de
1ste toer. * 4 kett., 1 v. st. in den tweeden steek, dus 1 steek van
het opzetsel overslaan. Van * af nog 3 maal herhalen, dan 4 kett.
2de toer. In elken kett.boog van den vor. toer: 1 v. st., 1 h. st. (half
stokje met tweemaal doorhalen even als bij een vasten steek) 4 st., 1 h. st., 1 v. st. ― 3de toer. * 1 v. st. in den naastbijzijnden v. st. van den voor-laatsten (den 1sten) toer, echter aan de verkeerde zijde in de achterste lus van dezen steek stekende, 6 kett., die achter den stokjesboog van den vorigen toer moet liggen. Van * af in de rondte herhalen. ― 4de toer.
In elken kett.boog van den vor. toer: 1 v. st., 1 h. st., 6 st., 1 h. st., 1 v. st.
Er zijn nu 2 kringen elk van 5 over elkander liggende stokjesbogen ge-
[17 Januari 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 31
Rand met een hoek in oostersch
borduurwerk.
Afbeelding No. 45.
Onze lezeressen zullen zeker dit fraaie patroon
gaarne als model gebruiken om cachemiren shawls,
tafelkleeden enz. te borduuren. Men voert het in den
geest van het oostersche karakter en van de teeke-
ning met koord- of vloszijde van sterk sprekende kleuren elk in vier nuancen met den platten steek uit. De afb. toont de afwisseling der kleuren en ook
de afscheiding der verschillende nuancen aan, de
keus der kleuren, waarin natuurlijk harmonie moet
zijn, wordt aan den persoonlijken smaak overgela-ten. Het randje dat om de figuren heenloopt en waarin de kettingsteek duidelijk zichtbaar is, legt
men er met gele zijde omheen. Als men dit patroon voor een tafelkleed kiest, dan naait men er in de rondte een dik zijden koord om, en versiert elk der
hoeken met kwasten, die met het koord in overeen-
stemming zijn; voor een cachemiren doek knoopt
men er echter franje van gekleurde zijde in.
Foedraal voor een tooneelkijker.
Afb. No. 46. Knippatr. keerz. v. h. Supplem.
No. XVI, Fig. 47―49.
De Afb. No. 46 geeft een koker voor een tooneel-
kijker te zien. Het foedraal berekend voor een bi-nocle 9 d. hoog is van zwarte taf vervaardigd, met eene dun gewatteerde voering voorzien, en met een borduursel met den point russe versierd. Het spreekt van zelf dat men dit knippatroon voor kij-kers van verschillende grootte van inrichten en wij de dames ook vrij laten in de keus van de stof en der kleuren. Om dit etui na te maken moet men naar Fig. 47 zoowel uit taf als uit watten en voering
twee gedeelten knippen, naar de Fig. 48 en 49 van
de bovengenoemde stoffen en ook van carton slechts
een stuk. Eerst voert men op de gedeelten der bo-
venstof het borduurwerk uit. Het doorloopende pa-
troon en de takken worden met zwarte zijde, of met
zijde van dezelfde kleur van de bovenstof met den
point-russe geborduurd. Het muziekboek wordt
door een application van witte of zilvergrijze taf afgebeeld,
de randen, de lijnen en de noten van het muziekpapier met
haarfijne zwarte zijde met festonneer- en moesjessteken en den point-russe, de instrumenten in het midden van het
boek echter met den platten steek met gele zijde of met goud gebor-
duurd. Nu zet men de twee gedeelten van G tot H en van J tot K aan
elkaar, hecht er de gewatteerde voering onder, en stikt daarna zooals wij
dit hebben voorgeteekend, de beide stoffen bovenop in schuine ruiten met
zwarte zijde door. De voering wordt er aan de verkeerde zijde tegengenaaid
waarbij men in den rand van onderen en ook langs de lijn op Fig. 47, die
evenwijdig met den rand loopt er een eind dik ijzerdraad tusschen legt. De
voering en bovenstof van Fig. 48 worden, nadat zij eveneens geborduurd
en doorgestikt zijn, met een stuk carton er tusschen, aan de binnenzijde met
eene dunne laag watten volg. de gel. Letters met het foedraal verbonden. Men
moet den naad met een eind dun zijden koord bedekken. Op dezelfde wijze
wordt Fig. 49 vervaardigd, men legt er een eind koord omheen en daarna
wordt dit stuk met L aan L en M aan M met een paar steken aan het hoofd-
gedeelte gehecht zoodat het deksel los blijft. Het ingenaaide ijzerdraad
wordt natuurlijk naar den vorm van het deksel gebogen; dit laatste voor-
ziet men met een lus van elastiek band, en het foedraal met den daarbij
behoorenden knoop om het te kunnen dicht maken.
Door eene juiste en nette uitvoering, zullen onze lezeressen, de moeite
aan dit foedraal besteed, ruimschoots beloond zien.
No. 42. Schelleband van boheemsche kralen. Een gedeelte
in oorspronkelijke grootte.
No. 45. Rand met een hoek in oostersch borduurwerk.
Verklaring der teekens: zwarte, stalen, kris-
tallen, krijtwitte kralen, paarse wol.
No. 43. Tapisseriepatroon voor een schelleband.
Oorspronkelijke grootte.
Kraag en mouw “à lis.”
Afb. No. 47 en 48. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. X,
Fig. 25 en 26.
Deze kraag en mouw van fijn linnen onderscheidt zich door
eenvoudigheid en elegance. Het garnituur is versierd met
de figuur van eene lelie in fransch borduursel uitgevoerd.
Men knipt den kraag uit fijn linnen shirting, voor
Verklaring der teekens: zwarte, stalen, kris-
tallen, krijtwitte kralen, paarse wol.
No. 44. Tapisseriepatroon voor een schelleband.
Oorspronkelijke grootte.