De Gracieuse 17 January 1866 | Page 3

Voor het belegsel zet men op dikke stalen breinaalden met de witte wol 9 steken

op en breit gedurig heen en weder 6 toeren recht * dan 6 toeren met de grijze

wol, doch zet aan het einde van den 2den grijzen toer voor de patte nog 9

steken op, zoodat het getal steken 18 bedraagt, meerdert aan het einde

van den 4den en 6den grijzen toer telkens 1 steek en breit dan in het

tot 20 gestegen getal steken 6 toeren met witte wol; dan weder 6

toeren grijs, waarbij men in den eersten en derden aan het begin

telkens 1 steek mindert, aan het begin van den 5den toer 9 ste-

ken afkant en den 6den toer weder in het getal van 9 steken

breit. In het laatstgenoemde getal volgen dan weder 6 toeren

met witte wol, waarna men weder van * af begint.

Men voert op deze wijze in verband met elkander het be-

legsel voor de voorranden en den onderrand van het ja-

quetje uit, laat echter voor elken hoek van onderen driemaal na elkander de patte weg, terwijl het getal steken op 9 blijft, dan 7 witte en 5 grijze strepen in eene rechte lijn werkt en

in de volgende grijze streep eerst weder 1 patte begint. Het

belegsel voor den hals begint en eindigt insgelijks met een

lang smal gedeelte zoo dat de eerste patte van de derde grijze streep uitgaat. Om al de reepen belegsel haakt men langs

den gepunten omtrek 1 toer vast steken van zwarte wol,

naait ze volgens de afb. op de jaquette en versiert ze met

knoopen. Voor het vastmaken van de jaquette worden er aan

elk voorstuk nog 3 knoopen en lussen aangebracht.

Jaquette voor meisjes van 14―16 jaar.

Afb. No. 9 en 10. Knippatr. voorz. v. h. Supplement No. II,

Fig. 3―8.

Door de zeer bijzondere maar toch eenvoudige wijze waarop

dit jaquetje is opgemaakt, is het vooral voor jonge meisjes

geschikt. Ons model bestaat uit zwart tricot, de reepen gar-

nituur, overal schijnbaar op het jaquetje geknoopt, zijn van rood laken vervaardigd en de knoopsgaten daarop door lussen

van zwart zijden koord nagebootst. Om dit jaquetje na te maken heeft men hetzij van laken, van

dubbele stof of van cachemir met een dunne voering, een lap 220 d.

lang en 130 d. breed noodig. Daaruit knip men naar elk der Fig.

3―7 twee gedeelten, naar Fig. 8 echter voor elke mouw twee

stukken, waarvan het onderste den juisten vorm verkrijgt, door

de afwijkende lijn voor het uitnsijden onder den arm te vol-

gen. Eerst wordt in elk voorstuk Fig. 3 de borstplooi ge-

naaid, dit geschiedt even als het aan elkaar zetten van

de verschillende gedeelten van het jaquetje, bovenop

met een stiknaad; men vouwt namelijk den afgeknip-

ten rand van een gedeelte, ongeveer 1 d. breed naar

binnen om en stikt het dan zoodanig op datgene

waar het aan verbonden moet worden vast, dat

de naad een soort van koordje vormt. Verder

voorziet men elk der voorstukken aan den voor-

kant met een reep van het gar-

nituur, zoo breed als wij dit heb-ben voorgeteekend, na het eerst met knoopslussen en knoopen

versierd te hebben, de lussen

worden er aan elkaar verbon-

den ingewerkt; men steekt een

eind koord met een naald of

een haakje op regelmatige af-

standen door de stof, en wel

van de verkeerde naar de

rechter zijde, en haalt het

koord dat aaneen blijft er zoodanig als lussen door,

deze worden er met eenige

steken en een knoop op

bevestigd.

Langs den voorkant

van de voorstukken zet men aan de verkeerde zijde een reep zwarte taf, voorziet het rechter voorstuk tot aan de taille met haken, het linker met de daarbij behoo-

rende oogen, en met een reep van de stof van het jaquetje 2 d. breed, die er

onder uit komt. Bovendien naait men op de daartoe bestemde plaats, kruis aan

kruis en punt aan punt, de patten voor de zakjes, die naar Fig. 6 van de stof van

het belegsel even als de andere reepen van het garnituur worden vervaardigd. Bij het aan elkaar zetten van de verschillende gedeelten van het jaquetje, dat volgens de hierboven gegeven aanwijzing en naar de gelijkluidende letters en teekens ge-

schiedt, verbindt men eerst de twee gedeelten van den rug van Q tot ster, van

het laatste komt het linker gedeelte van den schoot over het rechter en wordt

er slechts van punt tot ster op vast gestikt. Evenzoo valt het gedeelte van den

schoot van Fig. 5 als het met Fig. 4 verbonden wordt, onder dit laatste vol-

gens de letters die dit aangeven. De reepen garnituur die op den schoot moeten worden gelegd zijn op de knippatronen voorgeteekend. De buitenrand van het ja-

quetje wordt in de rondte gezoomd; om het uitsnijdsel van den hals naait men

het kraagje dat naar Fig. 7 in twee helften uit de stof van het belegsel is ge-

knipt. Men moet de twee halve mouwen van R tot s en van T tot U met elkaar verbinden. Aan den rand van onderen garneert men elke mouw zooals wij dit

hebben voorgeteekend, legt er aan de binnenzijde een reep taf ongeveer 5 duim

breed tegen en zet haar zóó dat U op U van het voorstuk valt in het armsgat. Door het jaquetje

met lussen van koord te voorzien, waardoor de knoopsgaten achterwege kunnen blijven, wordt veel

tijd en moeite bespaard, men moet elk der lussen echter stevig op de stof vasthechten.

Tapisseriepatroon voor een rugkussen.

Afbeelding No. 7.

Dit model stelt een fraai patroon voor een rond kussen, een stoel of een

“puf” voor, dat volgens de Afb. No. 7 viermaal regelmatig herhaald

wordt. De grondstof van het borduurwerk hangt van de bestemming

af, hier naar moet men de grofte van de wol en het gaas nemen.

Hoewel de schikking der kleuren, als ook de verklaring der teekens

is aangewezen, willen wij echter doen opmerking, dat de heldere

hoofdkleuren blauw en rood, niet te schel van elkander af moeten steken.

Wollen jaquette voor dames. Haak- en breiwerk.

Afb. No. 8. 15 lood paarse, ½ lood zwarte zephirwol, 4½ lood witte, 4½

lood grijze angorawol, 72 stalen kogelvormige knoopen.

Het hiernevens voorgestelde gemakkelijke huisjaquetje in den vorm

van een wijden paletot, is oorspronkelijk met paarse wol met den

traverssteek gehaakt, dien wij op bladz. 17 van dezen jaargang

bij de beschrijving van de kinder kaper verklaard hebben. De van

witte en grijze angorawol gebreide gestreepte garneering van de

jaquette, vormt vooruitkomende smalle patten, die aan de pun-

ten elk met een stalen knoop bevestigd zijn. In plaats van

angorawol kan men ook zephirwol voor het belegsel bezigen.

De jaquette is het gemakkelijkst te vervaardigen, wanneer

men de voorstukken en ruggedeelten elk afzonderlijk naar een

knippatroon, dat goed voor de taille past haakt en dan aan

elkander naait. Volgens het oorspronkelijke zijn echter de

voorstukken en de rug aaneen gewerkt. In dit geval zet men

voor den onderrand van het jaquetje, dat eene wijdte van

154 d. heeft, 204 steken op en werkt in dit getal steken 4 patroontoeren. In den 5den toer begint de mindering, waarbij

gedurig 2 steken van den vor. patr.toer (dat is 2 steken met

een omslagdraad) als een steek te zamen worden genomen. Dit minderen geschiedt op dezelfde wijze in den 5den pat.toer

tienmaal, daar men telkens den 2den en 3den, 30 en 31, 56 en

57, 59 en 60, (de laatste is de mindering in de zijde) den

88 en 89, 113 en 114, 145 en 146, 148 en 149, (de min-

dering in de andere zijde) 172 en 173, 202 en 203den

steek te zamen haakt. Vervolgens mindert men:

In den 7den pat.toer, slechts eens aan het begin en

einde, eenmaal in het midden en telkens tweemaal in

de zijden, op de eerste minderingen in de zijde.

In den 16den pat.toer. Tweemaal in elke zijde.

In den 20sten pat.toer. Eens in elk voorstuk en

tweemaal in den rug (in eene tusschenruimte van

28 steken).

In den 23sten pat.toer. Eens in het midden,

terwijl men aldaar drie steken te zamen neemt.

In den 25sten pat.toer. Eenmaal aan het be-

gin en einde, tweemaal in den

rug, met 5 steken er tusschen.

In den 28sten pat.toer. Eens

in elk voorstuk, telkens twee-

maal in elke zijde.

In den 30sten pat.toer.

Tweemaal in den rug, in eene

tusschenruimte van 11 steken.

Men werkt nu nog onge-

veer 33 toeren zonder min-

deren, telt dan 43 steken

voor elk voorstuk, 8 of 10

steken voor elk armsgat af,

laat de in het midden over

gebleven steken voor den

rug en werkt nu alle gedeel-

ten elk afzonderlijk voort; in

de beide volgende toeren wordt het getal steken aan elk ge-deelte aan het armsgat door

2 steken verminderd, terwijl men aldaar 2 steken onbewerkt laat staan, haakt

daarna 5 toeren recht in de hoogte en meerdert daar dan weder om den anderen

toer 1 steek, tot aan den 55sten toer; bovendien mindert men echter in den rug,

van den 46sten toer af, naar het midden ongeveer 8 maal. Insgelijks eenige ma-

len in het midden van elk voorstuk, waar men ook in den 46sten toer aan den voorrand eene mindering begint die men om den anderen toer regelmatig her-

haalt. Echter moet de taille van de dame waarvoor de jaquette bestemd is tot

maatstaf dienen. In den 56sten toer eindigt het armsgat en men neemt, daar waar

de steken van het voorstuk en den rug vereenigd worden, telkens 3 steken te za-

men. Op deze wijze werkt men nog 16―20 toeren, begint echter in den 10den

van deze 20 toeren het uitsnijdsel van den hals aan de voorstukken, daar men

aan het begin en einde van elke volgende toeren zooveel steken laat staan, dat

de steken tot op den schouder regelmatig afloopen. Aan den rug moeten bij den

laatsten pat.toer de 13 middelste steken onbewerkt blijven. Voor de mouw kan

het knippat. Van de mouw voor de jaquette Eugénie (Fig. 40 v. h. Supp.), maar

slechts een weinig grooter genomen worden. Men werkt deze in dwarsloopende

toeren van den onderrand af, meerdert in het midden, tot aan den elleboog, en

vormt overigens door meerderen en minderen aan de buitenranden het fatsoen volgens Fig. 40 gege-

ven. De afgewerkte mouw wordt te zamen genaaid en nadat het belegsel is uitgevoerd hiermede te-

gelijk in het armsgat genaaid.

[17 Januari 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 27

No. 12. De letters S tot Z. Fransch borduursel.

De letters A-R van dit alphabet vindt men op bladz. 206 van de Gracieuse (1865).

No. 8. Wollen jaquette voor dames. Haak- en breiwerk.

No. 10. Jaquette v. meisjes van 14―16 jaar. Achterzijde.

No. 9. Jaquette voor meisjes van 14―16 jaar. Voorzijde.

Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 3―8.

No. 11. Wollen pantalon met een

onderlijfje voor meisjes van 8―10 jaar.

Knippatr. keerz. v. h. Supplement

No. XI, Fig. 27―31.