Voor het belegsel zet men op dikke stalen breinaalden met de witte wol 9 steken
op en breit gedurig heen en weder 6 toeren recht * dan 6 toeren met de grijze
wol, doch zet aan het einde van den 2den grijzen toer voor de patte nog 9
steken op, zoodat het getal steken 18 bedraagt, meerdert aan het einde
van den 4den en 6den grijzen toer telkens 1 steek en breit dan in het
tot 20 gestegen getal steken 6 toeren met witte wol; dan weder 6
toeren grijs, waarbij men in den eersten en derden aan het begin
telkens 1 steek mindert, aan het begin van den 5den toer 9 ste-
ken afkant en den 6den toer weder in het getal van 9 steken
breit. In het laatstgenoemde getal volgen dan weder 6 toeren
met witte wol, waarna men weder van * af begint.
Men voert op deze wijze in verband met elkander het be-
legsel voor de voorranden en den onderrand van het ja-
quetje uit, laat echter voor elken hoek van onderen driemaal na elkander de patte weg, terwijl het getal steken op 9 blijft, dan 7 witte en 5 grijze strepen in eene rechte lijn werkt en
in de volgende grijze streep eerst weder 1 patte begint. Het
belegsel voor den hals begint en eindigt insgelijks met een
lang smal gedeelte zoo dat de eerste patte van de derde grijze streep uitgaat. Om al de reepen belegsel haakt men langs
den gepunten omtrek 1 toer vast steken van zwarte wol,
naait ze volgens de afb. op de jaquette en versiert ze met
knoopen. Voor het vastmaken van de jaquette worden er aan
elk voorstuk nog 3 knoopen en lussen aangebracht.
Jaquette voor meisjes van 14―16 jaar.
Afb. No. 9 en 10. Knippatr. voorz. v. h. Supplement No. II,
Fig. 3―8.
Door de zeer bijzondere maar toch eenvoudige wijze waarop
dit jaquetje is opgemaakt, is het vooral voor jonge meisjes
geschikt. Ons model bestaat uit zwart tricot, de reepen gar-
nituur, overal schijnbaar op het jaquetje geknoopt, zijn van rood laken vervaardigd en de knoopsgaten daarop door lussen
van zwart zijden koord nagebootst. Om dit jaquetje na te maken heeft men hetzij van laken, van
dubbele stof of van cachemir met een dunne voering, een lap 220 d.
lang en 130 d. breed noodig. Daaruit knip men naar elk der Fig.
3―7 twee gedeelten, naar Fig. 8 echter voor elke mouw twee
stukken, waarvan het onderste den juisten vorm verkrijgt, door
de afwijkende lijn voor het uitnsijden onder den arm te vol-
gen. Eerst wordt in elk voorstuk Fig. 3 de borstplooi ge-
naaid, dit geschiedt even als het aan elkaar zetten van
de verschillende gedeelten van het jaquetje, bovenop
met een stiknaad; men vouwt namelijk den afgeknip-
ten rand van een gedeelte, ongeveer 1 d. breed naar
binnen om en stikt het dan zoodanig op datgene
waar het aan verbonden moet worden vast, dat
de naad een soort van koordje vormt. Verder
voorziet men elk der voorstukken aan den voor-
kant met een reep van het gar-
nituur, zoo breed als wij dit heb-ben voorgeteekend, na het eerst met knoopslussen en knoopen
versierd te hebben, de lussen
worden er aan elkaar verbon-
den ingewerkt; men steekt een
eind koord met een naald of
een haakje op regelmatige af-
standen door de stof, en wel
van de verkeerde naar de
rechter zijde, en haalt het
koord dat aaneen blijft er zoodanig als lussen door,
deze worden er met eenige
steken en een knoop op
bevestigd.
Langs den voorkant
van de voorstukken zet men aan de verkeerde zijde een reep zwarte taf, voorziet het rechter voorstuk tot aan de taille met haken, het linker met de daarbij behoo-
rende oogen, en met een reep van de stof van het jaquetje 2 d. breed, die er
onder uit komt. Bovendien naait men op de daartoe bestemde plaats, kruis aan
kruis en punt aan punt, de patten voor de zakjes, die naar Fig. 6 van de stof van
het belegsel even als de andere reepen van het garnituur worden vervaardigd. Bij het aan elkaar zetten van de verschillende gedeelten van het jaquetje, dat volgens de hierboven gegeven aanwijzing en naar de gelijkluidende letters en teekens ge-
schiedt, verbindt men eerst de twee gedeelten van den rug van Q tot ster, van
het laatste komt het linker gedeelte van den schoot over het rechter en wordt
er slechts van punt tot ster op vast gestikt. Evenzoo valt het gedeelte van den
schoot van Fig. 5 als het met Fig. 4 verbonden wordt, onder dit laatste vol-
gens de letters die dit aangeven. De reepen garnituur die op den schoot moeten worden gelegd zijn op de knippatronen voorgeteekend. De buitenrand van het ja-
quetje wordt in de rondte gezoomd; om het uitsnijdsel van den hals naait men
het kraagje dat naar Fig. 7 in twee helften uit de stof van het belegsel is ge-
knipt. Men moet de twee halve mouwen van R tot s en van T tot U met elkaar verbinden. Aan den rand van onderen garneert men elke mouw zooals wij dit
hebben voorgeteekend, legt er aan de binnenzijde een reep taf ongeveer 5 duim
breed tegen en zet haar zóó dat U op U van het voorstuk valt in het armsgat. Door het jaquetje
met lussen van koord te voorzien, waardoor de knoopsgaten achterwege kunnen blijven, wordt veel
tijd en moeite bespaard, men moet elk der lussen echter stevig op de stof vasthechten.
Tapisseriepatroon voor een rugkussen.
Afbeelding No. 7.
Dit model stelt een fraai patroon voor een rond kussen, een stoel of een
“puf” voor, dat volgens de Afb. No. 7 viermaal regelmatig herhaald
wordt. De grondstof van het borduurwerk hangt van de bestemming
af, hier naar moet men de grofte van de wol en het gaas nemen.
Hoewel de schikking der kleuren, als ook de verklaring der teekens
is aangewezen, willen wij echter doen opmerking, dat de heldere
hoofdkleuren blauw en rood, niet te schel van elkander af moeten steken.
Wollen jaquette voor dames. Haak- en breiwerk.
Afb. No. 8. 15 lood paarse, ½ lood zwarte zephirwol, 4½ lood witte, 4½
lood grijze angorawol, 72 stalen kogelvormige knoopen.
Het hiernevens voorgestelde gemakkelijke huisjaquetje in den vorm
van een wijden paletot, is oorspronkelijk met paarse wol met den
traverssteek gehaakt, dien wij op bladz. 17 van dezen jaargang
bij de beschrijving van de kinder kaper verklaard hebben. De van
witte en grijze angorawol gebreide gestreepte garneering van de
jaquette, vormt vooruitkomende smalle patten, die aan de pun-
ten elk met een stalen knoop bevestigd zijn. In plaats van
angorawol kan men ook zephirwol voor het belegsel bezigen.
De jaquette is het gemakkelijkst te vervaardigen, wanneer
men de voorstukken en ruggedeelten elk afzonderlijk naar een
knippatroon, dat goed voor de taille past haakt en dan aan
elkander naait. Volgens het oorspronkelijke zijn echter de
voorstukken en de rug aaneen gewerkt. In dit geval zet men
voor den onderrand van het jaquetje, dat eene wijdte van
154 d. heeft, 204 steken op en werkt in dit getal steken 4 patroontoeren. In den 5den toer begint de mindering, waarbij
gedurig 2 steken van den vor. patr.toer (dat is 2 steken met
een omslagdraad) als een steek te zamen worden genomen. Dit minderen geschiedt op dezelfde wijze in den 5den pat.toer
tienmaal, daar men telkens den 2den en 3den, 30 en 31, 56 en
57, 59 en 60, (de laatste is de mindering in de zijde) den
88 en 89, 113 en 114, 145 en 146, 148 en 149, (de min-
dering in de andere zijde) 172 en 173, 202 en 203den
steek te zamen haakt. Vervolgens mindert men:
In den 7den pat.toer, slechts eens aan het begin en
einde, eenmaal in het midden en telkens tweemaal in
de zijden, op de eerste minderingen in de zijde.
In den 16den pat.toer. Tweemaal in elke zijde.
In den 20sten pat.toer. Eens in elk voorstuk en
tweemaal in den rug (in eene tusschenruimte van
28 steken).
In den 23sten pat.toer. Eens in het midden,
terwijl men aldaar drie steken te zamen neemt.
In den 25sten pat.toer. Eenmaal aan het be-
gin en einde, tweemaal in den
rug, met 5 steken er tusschen.
In den 28sten pat.toer. Eens
in elk voorstuk, telkens twee-
maal in elke zijde.
In den 30sten pat.toer.
Tweemaal in den rug, in eene
tusschenruimte van 11 steken.
Men werkt nu nog onge-
veer 33 toeren zonder min-
deren, telt dan 43 steken
voor elk voorstuk, 8 of 10
steken voor elk armsgat af,
laat de in het midden over
gebleven steken voor den
rug en werkt nu alle gedeel-
ten elk afzonderlijk voort; in
de beide volgende toeren wordt het getal steken aan elk ge-deelte aan het armsgat door
2 steken verminderd, terwijl men aldaar 2 steken onbewerkt laat staan, haakt
daarna 5 toeren recht in de hoogte en meerdert daar dan weder om den anderen
toer 1 steek, tot aan den 55sten toer; bovendien mindert men echter in den rug,
van den 46sten toer af, naar het midden ongeveer 8 maal. Insgelijks eenige ma-
len in het midden van elk voorstuk, waar men ook in den 46sten toer aan den voorrand eene mindering begint die men om den anderen toer regelmatig her-
haalt. Echter moet de taille van de dame waarvoor de jaquette bestemd is tot
maatstaf dienen. In den 56sten toer eindigt het armsgat en men neemt, daar waar
de steken van het voorstuk en den rug vereenigd worden, telkens 3 steken te za-
men. Op deze wijze werkt men nog 16―20 toeren, begint echter in den 10den
van deze 20 toeren het uitsnijdsel van den hals aan de voorstukken, daar men
aan het begin en einde van elke volgende toeren zooveel steken laat staan, dat
de steken tot op den schouder regelmatig afloopen. Aan den rug moeten bij den
laatsten pat.toer de 13 middelste steken onbewerkt blijven. Voor de mouw kan
het knippat. Van de mouw voor de jaquette Eugénie (Fig. 40 v. h. Supp.), maar
slechts een weinig grooter genomen worden. Men werkt deze in dwarsloopende
toeren van den onderrand af, meerdert in het midden, tot aan den elleboog, en
vormt overigens door meerderen en minderen aan de buitenranden het fatsoen volgens Fig. 40 gege-
ven. De afgewerkte mouw wordt te zamen genaaid en nadat het belegsel is uitgevoerd hiermede te-
gelijk in het armsgat genaaid.
[17 Januari 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 27
No. 12. De letters S tot Z. Fransch borduursel.
De letters A-R van dit alphabet vindt men op bladz. 206 van de Gracieuse (1865).
No. 8. Wollen jaquette voor dames. Haak- en breiwerk.
No. 10. Jaquette v. meisjes van 14―16 jaar. Achterzijde.
No. 9. Jaquette voor meisjes van 14―16 jaar. Voorzijde.
Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 3―8.
No. 11. Wollen pantalon met een
onderlijfje voor meisjes van 8―10 jaar.
Knippatr. keerz. v. h. Supplement
No. XI, Fig. 27―31.