Wollen onderkous voor dames.
Afbeelding No. 59.
Vele dames kunnen zich maar niet met de gekleurde wollen kousen
vereenigen; een der eerste gezondheidsregelen is echter om de voeten
warm te houden; wij bieden daarom de dames in deze aflevering eene
kous aan, die zooals de naam dit reeds aanduidt onder de witte kous
wordt gedragen, en hoewel zeer los gebreid, den voet toch genoeg-
zaam verwarmt, zonder aan den sierlijken vorm afbreuk te doen. De
kous is zonder hiel gebreid, maar sluit zich omdat zij zeer rekbaar is
bij het aantrekken, zeer gemakkelijk zonder plooien om den voet. Dit
model wordt even als eene gewone kous gebreid, maar zoo als wij
hierboven zeiden zonder hiel; men neemt voor dit werk fijne zooge-
naamde engelsche wol en houten of dikke stalen breinaalden. In dit
laatste geval moet men bij elken steek den draad tweemaal om de
naald slaan. Voor ons model zijn 40 st. opgezet, waardoor eene
wijdte van 26 d. verkregen is; het spreekt van zelf dat het aantal der
steken van de grootte van den voet en van de dikte der wol afhangt.
Beschrijving van de parijsche modeplaat.
Wandeltoilet. Eerste figuur. Laag rond fluweelen hoedje
(toquet russe) met marterbont gegarneerd. In het midden bevindt zich eene
zeer dunne, fijne algrette, van achteren een lange tullen voile. ― Fluweelen
kleedje en paletot. De laatste, half sluitend, is met marterbont gegarneerd en
met een wit satijnen voering, gewatteerd en doorgestikt, voorzien. De rok
heeft van onderen satijnen rozetten waarvan einden marterbont afhangen.
Tweede figuur. Fluweelen hoed. De geheele pas, zoowel bovenop
als van binnen, bestaat uit een enkel stuk fluweel, dat geplooid en omgesla-
gen is. De fluweelen strikbanden loopen van onderen om de pas heen. In de
plooien van het onderste gedeelte is eene aigrette gestoken, waaruit een
dubbel zilveren kettingje tevoorschijn komt; de pas is hiermede versierd,
het wordt aan den eenen kant door eene zwarte camée opgehouden. De ein-
den van de het kettingje hangen aan de eene zijde af. De bodem van den hoed
bestaat uit fluweel, dat naar het patroon van de kant dier er overheen ligt,
is uitgeknipt. ― Taffen kleedje in den vorm van een paletot, fatsoen “impe-
ratrice.” Het lijf en de rok zijn met fluweelen knoopen gegarneerd, die van
de taille af tot naar onderen toe in grootte toenemen. Rondom deze
knoopen bevindt zich een smal wit kantje. De mouwen zijn met
soortgelijke knoopen voorzien. ― De voorzijde van den rok is
met fluweelen rouleaux op witte kant (dentelle de Cluny)
gelegd, versierd; zij loopen van onderen rondom het
geheele kleedje in dezelfde bogen heen.
Gestikte onderrok voor kinderen.
Afbeelding No. 60.
Hoewel deze gestikte onderrok zeer elegant
en daarbij zeer praktisch is, zoo kan men hem
toch met weinig moeite of kosten vervaardi-
gen. Ons model bestaat uit ponceau cachemir
met eene voering van thibet van dezelfde kleur, en is aan den rand
van onderen zoo als de afb. dit te zien geeft, met zwart cotton silk
en met wit soutache gegarneerd. Ditzelfde model is zoowel voor da-
mes als voor kinderrokken geschikt, men kan er gedragen of ge-
verwde stoffen voor gebruiken, en deze naar de afbeelding met een
overeenkomend gekleurd garnituur van fluweel, reps, laken, cache-
mir of cotton silk garneeren. Bij het vervaardigen van den rok ― de lengte hangt natuurlijk van de gestalte af ― voor kinderen moet hij 150 d., voor dames 200 tot 230 wijd zijn, legt men met behulp van de afb. op de bovenstof in regelmatige tusschenruimten van 9―10 d. lankwerpige vierhoeken, die aan ons model elk 14 d. breed
en 6½ d. hoog zijn. Nu doorstikt men eerst de voering met de watten
van den rand van onderen af tot op eene hoogte van 18―20 d., rijgt
daarna de bovenstof op de tot zooverre doorgeregen voering, en
doorstikt dan de drie dubbele lagen der stof van den rand van het
garnituur tot aan den bovenrand van den rok, in rechte of schuine lij-
nen die elkaar kruisen. Om den rand van onderen legt men een wit of
zwart koord, en om de ruiten een eind wit soutache, waardoor deze
tegelijkertijd met elkaar verbonden worden. Bij het opnaaien van het
soutache steekt men door de drie dubbele lagen der stof. Aan den bo-
venrand wordt de rok geplooid en aan een recht of naar de figuur
afgerond boord gezet.
Schortje voor kinderen.
Afb. No. 61. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. IV,
Fig. 41 en 42.
Dit schortje dat in den vorm van eene blouse over het jurkje
wordt gedragen, is zoowel voor kleine als voor grootere kin-
deren geschikt, en behoeft in het laatste geval slechts wat lan-
ger genomen te worden. Ons model van fijn wit batist, rondom
het uitsnijdsel van den hals en van de mouwen, en ook aan
den rand van onderen met valencienne versierd, is 65 d. lang
en 75 d. wijd. Bij het vervaardigen van dit schortje van ba-
tist, shirting of linnen, knipt men naar fig. 41 een gedeelte aaneen langs de dunne lijn die het midden aangeeft, waarbij
men in de richting van de lijn met een pijl geteekend voort-
gaat, totdat men de noodig lengte heeft. De twee gedeelten
Laag uitgesneden blouse “Angélique.”
Afb. No. 57 en 58. Knippatr., voorz. v. h. Suppl. No. IV, Fig. 11―13.
Zou men wel een bekoorlijker en bevalliger garnituur kunnen uitdenken
als een van blonde tulle in luchtige doffen ingehaald, met gouden sterretjes
en loovertjes en met lichtblauwe taf en krip van dezelfde kleur versierd?
Het wordt op een lap gewone witte tulle die als voering dient uitgevoerd;
van deze knipt men eerst naar de figuren 11―13 den rug, de voorstukken
en de mouwen van de taille, den eerste aaneen, terwijl men aan elk der
voorstukken op een zoom aan den voorkant rekent. Nu worden de borst-
plooien in de voorstukken genaaid, en legt men op al de gedeelten behalve
op de mouwen, een lap ingerimpelde zijden tulle, en wel tot op de onderste
van de twee gladde lijnen op het knippatr. aangegeven, en op de ruimte
tusschen de twee vermelde lijnen twee doffen in de lengte, voor elk waar-
van men een reep der stof 6 d. breed noodig heeft. Nu worden de gedeel-
ten volgens de overeenstemmende letters met elkaar verbonden, aan den
rand van onderen tusschen een dubbel tullen boord 3 d. breed gezet, van boven met een reep taf 3 d. breed geboord en met kleine gouden loover-
tjes versierd, die men naar goedvinden hier en daar tusschen de doffen
hecht. Als men de mouw volgens de gelijkluidende letters in het armsgat
heeft gezet, dan garneert men haar met een volant van dubbele tulle 6 d.
breed, en in de rondte van het armsgat op den naad, met een blauw taffen
ruche aan de beide lange zijden uitgepunt en met platte plooitjes voorzien;
zij is op den schouder 13 d. breed, loopt naar den naad onder den arm tot
op 5 d. schuin toe en wordt er met een hoofje dat er los op ligt opgezet.
Met deze frisure is op den schouder het aanzetten van een garnituur van
strikken van blauw taffen lint 3 d. breed, dat uit eene lus 15 d. lang en uit
twee einden elk 26 d. lang bestaat versierd; van achteren in het midden
van de taille wordt een strik van hetzelfde lint maar met eene grootere lus
en langere einden bevestigd, en van voren aan het uitsnijdsel van den
hals onder de ruche die er aldaar is
aangezet, een strik zonder einden; de ruche bestaat uit een reep blauwe taf 5 d. breed, aan beide zijden uit-
gepunt en in het midden met drie
dubbele plooien, zoogenaamde ro-
zetplooien, voorzien. De voorstuk-ken zijn volgens de afb. No. 11 met drie taffen ruches elk 4 d. br. en op
dezelfde wijze geplooid versierd, en
eindigen van boven in een strik van
taffen lint. Om de taille te kunnen
dicht maken voorziet men de zoo-
men van de voorstukken met kleine
knoopjes en lussen.
van den romp die door het uitsnijden van den arm gescheiden zijn, worden daarna van Q tot R en ook onder den arm van N tot O
aan elkaar gezet, de plooien die hierdoor in den naad ontstaan, worden aan de verkeerde zijde plat uit elkaar gelegd. Men rimpelt den romp van O tot P langs de voorgeteekende lijnen naar de wijdte van het boordje dat er op wordt gezet in. Dit laatste moet van de
stof van het schortje naar fig. 42 aaneengeknipt, en er volgens de gelijkluidende letters op de bovenzijde op worden gestikt, waarbij men aan elken hoek van het boordje de plooi van den romp mede vastgehecht. Het uitsnijdsel van den arm wordt smal omgezoomd. In den rand van onderen en om het uitsnijdsel van den hals legt men een zoom ongeveer 1 d. breed, waardoor een trekband wordt gesto-
ken. Een tweede band die op de plaats met O geteekend wordt vast-
gehecht, dient om het schortje om de taille vasttehouden. Eindelijk zet men er een kantje of een eenvoudig geborduurd randje of
strookje om.
Dameslaars “Cothurne.”
Afbeelding No. 69.
Als een geschikt schoeisel bij een elegant wandeltoilet of bij het
afleggen van visites, kunnen wij de laars door de afb. No. 69 voor-gesteld, aanbevelen. Ons model bestaat uit donkerbruin zijden reps, heeft aan den rand van onderen een belegsel van zwart geglansd le-der, waar zich een rand passement aansluit, en is verder zoo als de afbeelding dit aantoont, met breede bandeaux van licht bruin moiré lint gegarneerd. In den rand passement die van voren langs het
midden van de laars oploopt, is een breede reep elastiek geweven en van
boven en van onderen aan de hoe-ken met eene groote geel metalen ster, in het midden met een soortge-lijken gesp versierd; door dezen laat-ste zijn twee einden lint met eene zijden franje omzet gestoken, twee gelijke einden sluiten zich aan de bovenste ster aan. Rondom den pun-
ti uitgesneden bovenrand van de laars, loopt een reep bruin fluweel, met festonnen van licht bruin zijden
koord gegarneerd.
34 DE GRACIEUSE. [17 Januari 1866. 4e Jaargang.]
No. 56. Berthe. “Alita.” Achterzijde.
Voorzijde No. 57 en 58. Ruime taille “Angélique.” Achterzijde.
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 11―13.
No. 56. Berthe. “Alita.” Voorzijde.
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 17 en 18.