De Gracieuse 17 January 1866 | Page 11

Zakdoek met een gehaakten guipure rand.

Afb. No. 62―65. Echt batist of fijn linnen, haakgaren

No. 70.

De fraaie rand van dezen zakdoek wordt door het

haakwerk onder afb. No. 63 en 65 voorgesteld, ver-vaardigd. Zooals de verkleinde voorstelling van het geheel te aanschouwen geeft, worden elk der vier hoeken van den zakdoek door een groote kanten rozet gevormd, waar zich aan beide zijden eene kant onge-veer 4 d. breed aansluit. De laatstgenoemde kant zonder

de rozetten zou aan den zakdoek insgelijks een zeer

fraai, echter een minder rijk effect geven, en de uit-

voering van het garnituur van het haakwerk, daardoor

zeer vereenvoudigd worden. In dit geval wordt, bij het

appliqueeren van de kant, in laatstgenoemde aan elk der

hoeken een plooi gelegd, die men plat te zamen naait. In het

andere geval schuint men de vier afzonderlijke randen en strooken naar de grootte van den zakdoek ingericht

aan de hoeken af, zoodat zij aan de rozetten sluiten. Vast en gelijk haken is een hoofdvereischte om het werk

fraai te doen voorkomen.

Verklaring van de verschillende stokjes die bij de uitvoering van het guipure

haakwerk gebezigd worden:

Half stokje. Dit vormt men even als een gewonen v. st. met tweemaal doorhalen,

slechts met dat onderscheidt dat men vooraf omslaat. ― Klein stokje. Met drie-

maal doorhalen, de eerste lus haalt men door den naastbijzijnden steek van

den vorigen toer, de 2de door den zoo even gevormden steek en den om-

geslagen draad (dat is het eerste dichthalen), het 3de maal doorhalen is

het dichthalen van het stokje. Stokje. Met viermaal doorhalen,

daar men voor het eerste dichthalen nog 1 kett. haakt. ― Groot

stokje. Met 5 maal doorhalen, er wordt namelijk voor en na

het eerste dichthalen 1 kett. gehaakt. Men kan ook twee

kett. na het dichthalen haken, wanneer het stokje lang en

dun moet wezen. ― Dubbel stokje. Met tweemaal omslaan

en 6 of 7 maal doorhalen, dat is: voor elke maal dichtha-len 1 kett. of alleen voor de 1ste en 2de maal. ― Drie- en viervoudige stokjes worden op dezelfde wijze met vermeer-

dering van het getal lussen (het doorhalen) gevormd.

Voor de rozet, wordt door afb. No. 64 de bewer-

king van een van de sterren, vergroot voorgesteld. De

punten hiervan zijn namelijk met den zoogenaamden point de reprise gevuld, dat eerst, nadat de rozet voltooid

is, op een stijf papier geschiedt. In het midden van de rozet

beginnende, zet men 8 steken op en verbindt deze tot eene

rondte.

1ste toer. in elken opzetsteek 1 kl. st., met 2 kett. er

tusschen (het 1ste st. van de toeren moet gedurig door 3 kett.

gevormd worden).

2de toer. * 1 kl. st.

in de naaste opening

van den vorigen toer,

1 picot, (d. i. 5 kett.,

1 v. st. in den eersten

van deze 5 kett.), 2 kl. st.

in dezelfde opening van

den vor. toer, 1 picot, 2

kl. st. in de volg. opening

1 pic., 1 kl. st. in dezelfde

opening. Van * af nog drie-

maal herhalen. ― 3de toer.

Men werkt 3 h. v. st. tot op den middelsten st. van den picot, dan * 10 kett.,

de laatste 4 overslaande, in den vijfden steek 1 v. st., 5 kett., 1 v. st. in den tweeden daaropvolgenden pic.

van den vor. toer. Van * af nog 5 maal herhalen.

4de toer. Men werkt h. v. st. tot op den mid-

delsten steek van den picot die zich aan het

volg. kett. puntje van den vor. toer be-

vindt, dan * 8 kett., de 5 laatste wor-

den tot een picot verbonden, doch

zoo, dat laatstgenoemde naar be-

neden ligt, 3 kett., 1 dubb. st.

in den v. st. in de insnijding van de punt van den vor. toer, 8 kett., van de 5 laatste

weder 1 pic. naar beneden, 3 kett., 1 v. st. in de spits van het volgende picot

puntje van den vor. toer. Van * af herhalen. ― 5de toer. Afwisselend 1 st.,

1 kett. De geheele toer moet 60 steken tellen. ― 6de en 7de toer als de

5de toer, doch men maakt in den 7den toer na elke 2 st. 1 pic., als de

pic. van den 2den toer, zoodat de toer 60 st. en 30 pic. telt. Hier-

mede is de middelste rozet voltooid en men omgeeft deze met een

kring van 8 sterren, die van den 1sten tot den 3den toer ge-

vormd worden. Elke ster begint men van het midden af, ver-

bindt haar met de 2 onderste punten aan 2 pic. van de

rozet, er 2 pic. tusschen latende, en verbindt elke vol-

gende ster ook met eene punt aan de voorafgaande

ster (zie Afb. No. 63). Vervolgens is er tusschen

elke 2 sterren nog eene verbinding aange-

bracht, die zich van boven aan den rand st.

aansluit, waardoor de kant van den kring

sterren is afgescheiden. Deze verbin-

ding kan of te gelijk bij de uitvoering

van de sterren van de naast aanzijnde

punten af uitgaan, of, nadat alle ster-

ren voltooid zijn, door het telkens

aanhechten van den draad geschieden.

Men werkt dan 1sten toer van dit ge-

deelte steken teruggaande, dus van de

linker naar de rechter zijde, bevestigt

den draad aan de eerste punt van eene

ster die naar boven aan de rechter zijde

vrij ligt en werkt daar aan de verkeerde zijde:

7 kett., van de 5 laatste 1 pic. naar beneden, 9

kett., van de 5 laatste 1 pic. naar beneden, 3 kett.,

dan slaat men driemaal om en werkt een lang st. met

2 pic. voorzien in de naaste insnijding tusschen de pun-

ten van die ster, waareen men den draad heeft bevestigd,

men haalt namelijk den draad door den steek in de insnijding

van de punt, haakt 2 kett.

en haalt den draad door den

laatsten kett. en den naastaan-

zijnden omgeslagen draad, werkt 1

pic. van 5 kett. op dezelfde wijze als

1 pic. naar beneden, werkt dan twee-

den omslagdraad af, haakt 1 naar de tegen-

overgest. Zijde ligg. Pic., dan 2 kett., werkt

den 3den omslagdraad af, en haakt daarna het

stokje dicht; 6 kett., van de 5 laatste 1 pic. naar be-

neden, 1 kett., 1 lang. st. met 2 pic. voorzien (met

3 maal omsl.), in de insnijding van de daaraanvolg.

te verbinden ster, 8 kett., 1 pic. naar beneden (al.

van de 5 laatste van de 8 kett.), 9 kett., 1 pic. naar

beneden, 2 kett., 1 h. v. st. in de volg. onbewerkte punt van de te verbinden ster. Men keert het werk

om en haakt terugg. een tweeden toer, bestaande

uit 25 of 26 v. st., die men om de kett. tusschen de

naar beneden liggende pic. haakt tot aan de punt van de ster, van waar de 1ste van deze beide toeren is uitgegaan. Hier wordt weder de draad bevestigd of de ster verder voortge-haakt. Afb. No. 63 toont duidelijk dat gedeelte steken aan dat

hiermede in betrekking staat. Na voltooiing hiervan volgt de

rand stokjes, waarbij men in den 1sten toer op elk van den laatst beschreven afzonderlijken toer vaste steken, 14 elk door

1 kett. gescheiden st. haakt, van de eene rij steken tot de an-

dere 3 elk door 2 kett. gescheiden pic. naar beneden, hier-

voor en na insgelijks telkens 2 kett. werkt. De 2 volgende toeren worden ge-

heel afwisselend 1 st., 1 kett. gehaakt, dan volgt er 1 toer als de laatste toer

van de middelste rozet; namelijk 2 st. en 1 pic., deze toer moet 75 pic. tellen.

Daarna begint de kant die de buitenrand van de rozet omgeeft.

1ste toer. Van het midden van een pic. af uitgaande werkt men een van de

schuin tegen over elkander liggende blaadjes op de volgende wijze: * 7 kett., in den 4den hiervan 1 st., dat men echter niet dicht haalt, maar in plaats van

de 4de maal doorhalen (het dicht haken) de lus als 2de steek mede op de naald

houdt; 1 zelfde st. in den volg. kett., zoodat men nu 3 lussen op de naald heeft, 1 dubb. st. in den laatsten

van de 7 kett., men haalt met de 6de maal doorhalen 2 lussen en eindelijk met nogmaals doorhalen de 3 op de

naald zijnde lussen te zamen. Men werkt dadelijk van het laatste dicht halen af een tweede

blaadje, dan 1 h. v. st. in den derden volg. pic. van den vor. toer en herhaalt dan van * af tot

aan het einde van den toer. ― 2de toer. * 1 v. st. in het midden van den uit 2 blaadjes

gevormden boog, 5 kett., 1 pic. naar beneden, 5 kett. Van * af herhalen. ―

3de toer. * 1 v. st. in het midden van een kett.boog van den vor. toer, dus in den

pic., 3 kett., 1 st., in den volgenden v. st. van den vor. toer, 1 pic. (d. i.

5 kett., 1 v. st. in het voorgaande st.), 3 kett., 2 door 1 pic. gescheiden

gr. st. in dezelfde v. st., 3 kett., 1 st. insgelijks in de v. st., waar nu 4

st. in gewerkt zijn, 1 pic., 3 kett. Van * af herhalen. Hiermede is de

rozet tot op het doorstoppen van de punten van de ster na vol-

tooid, dat met hetzelfde garen van het haakwerk wordt uitge-

voerd. Men spant hiervoor eerst een draad van de spits van

de punt af tot aan den onbewerkten pic. die zich in deze

punt bevindt, omwoelt naar de spits gaande, dezen draad

2 of 3 maal en begint dan van de spits af het doorstoppen volgens afb. No. 64; is de punt gevuld, zoo omwoelt men,

zonder den draad af te knippen, dezen om de kett. tot aan

de spits van de volgende punt.

De kant voor den buitenrand van den zakdoek, vormt een

soort van entre-deux en wordt van het midden af be-

gonnen.

1ste toer. 3 kett., * 1 pic. naar beneden, 1 kett., 1 pic. naar boven, 4 kett., 1 pic. naar beneden. 1 kett., 1 pic. naar boven. Van * af wordt herhaald tot dat men de ver-eischte lengte voor de kant verkregen heeft. ― 2de toer. * 1 st. met 3 maal omslaan en 8 maal doorhalen tusschen 2

door 4 kett. ge-

scheiden pic., 1

blaadje, waarvoor

men 9 kett. opzet en

de 3 st. met 5 maal

doorhalen vormt, 1 v.

st. tusschen de volgende

door 4 kett. gescheiden

pic., 1 blaadje. Van * af

herhalen. ― 3de toer. * 1

h. v. st. in het drievoudi-

ge st. van den vor. toer,

10 kett., 1 h. v. st. in

den 1sten hiervan, zoodat hierdoor eene lus ge-vormd wordt, 12 kett., in den 1sten hiervan 1 h.

v. st., 14 kett., in den 1sten hiervan 1 h. v. st.,

12 kett., in den 1sten hiervan 1 h. v. st., 10

kett., in den 1sten hiervan 1 h. v. st., dan

1 h. v. st. in hetzelfde drievoudige st.,

zoodat de 5 lussen tot een blad ge-

vormd zijn, 9 kett., van de 5 laat-

ste 1 pic., 2 kett., 1 drievoudig

st. tusschen de twee blaadjes

van den vor. toer, 7 kett.,

de 5 laatste tot een pic.

gevormd, 4 kett.

Van * af herhalen.

Men werkt nu

de 2 laatst beschrevene toeren ook langs de andere zijde van den 1sten toer

doch zoo, dat de figuren aan beide zijden recht over elkander komen,

zooals de afbeelding aantoont. Bij het appliqueeren van het haakwerk

moet de stof van den zakdoek slechts tot aan de eerste rechte kett.

lijn zoowel van de rozet, als van de kant er onder komen.

Verschillende garnituren voor kleedjes,

blousen enz.

Afb. No. 66―68.

[17 Januari 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 35

No. 61. Schortje voor kinderen. Knippatr. keerz. v. h.

Suppl. No. XIV, Fig. 41 en 42.

No. 63. Gehaakte guipurerozet voor den zakdoek.

Oorspr. grootte.

No. 60. Gestikte onderrok voor kinderen.

No. 59. Wollen onderkous voor dames.

No. 65. Gedeelte van den gehaakten

guipure rand voor den zakdoek.

Oorspr. grootte.

No. 62. Zakdoek met een gehaakten guipure

rand.

Deze drie modellen zijn gemakkelijk te vervaar-

digen en zeer geschikt om er verschillende

voorwerpen van de garderobe mede te ver-

sieren.

Afb. No. 66. Dit garnituur bestaat uit

paars fluweelen lint 1 d. breed en wit

satijnen lint 3 d. breed. Het eerste is

in dwarsloopende rijen, dicht naast

elkaar zoodanig in punten gelegd dat

deze aan beide zijden los over het fluwee-len lint dat er door wordt gestoken,

heen komen. De ligging en de schikking

van het lint is op de afbeelding uitvoering

aangegeven, om dit nog duidelijker te doen

zien, hebben wij een gedeelte van het garnituur

zonder het lint dat er door heenloopt, voorgesteld.

In plaats van dit laatste kan men ook witte of zwarte

kanten entre-deux of taffen of satijnen lint nemen,

dat echter met de kleur van het garnituur in overeenstem-

ming moet zijn.

Afb. No. 67. Dit garnituur

maakt vooral op witte kleedjes

en blousen een bijzonder fraai ef-

fect. Het tralieachtige vlechtwerk dat

op de afbeelding wit voorkomt, is door

schuine reepen linnen 1½ d. breed gevormd

deze worden tot ½ d. breed toegevouwen en

dan op een reep batist van dezelfde breedte ge-

legd. Het vlechtwerk wordt aan beide zijden afge-

sloten door twee soortgelijke schuine reepen, langs

elk waarvan aan den eenen kant een guipure kantje is

gezet. een blauw fluweelen lint onder het garnituur

gelegd, doet dit laatste bijzonder fraai uitkomen. De

linnen reepen kunnen naar verkiezing door fijn linnen

band, het guipure door haakwerk vervangen worden.

Afb. No. 68. Dit garnituur is van gekleurd perkaal

(katoen) en wit linnen samengesteld en daardoor voor

kleederen die gewasschen moeten worden bestemd. De

punten die aan beide zijden om een fijn linnen reep 3 d.

No. 64. Bewerking van een ster

voor de gehaakten guipure rozet.

Afb. No. 63. Vergroot.