Fichu “Bluette.”
Afb. No. 52 en 53. Knippatr., voorz. v. h. Suppl. No. V,
Fig. 14―16.
Licht blauw taffen ruche en écharpes van dezelfde stof waar-
mede de fichu, uit witte tulle en blonde bestaande, gegarneerd
is en van den rand van onderen los afhangen, geven er iets liefs
en eene hooge mate van elegance aan. Om de fichu natemaken
moet men naar elk der fig. 14 en 16 uit stijve tulle twee gedeel-
ten knippen, naar fig. 15 den rug aaneen. Eerst zet men de fig.
14 en 15 van G tot H aan elkaar en legt dan op den rug en de
voorstukken van het uitsnijdsel van den hals af, tot op de bo-
venste gladde lijn op het knippatr. aangegeven, een lap zijden
tulle in loodrechte plooien elk 1½ d. breed geschikt. Rondom
den onderrand van de fichu loopen twee doffen van zijden tulle,
De berthe wordt van voren in het midden met eene in de lengte ge-
plooide lus van taffen lint 3 d. breed bedekt, die aan het uitsnijdsel
van den hals en aan elk der hoeken in een strik van hetzelfde lint
uitloopt. De schoudernaad wordt bedekt met strikken van lint
6½ d. breed, de einden elk 20 d. lang moet men tusschen de
blonde en de epaulette vasthechten. Van onderen op den
rug hecht men zoo als de afbeelding dit te zien geeft,
een strik van hetzelfde lint in den vorm van eene
rozet, met een reep tulle 6 d. breed er omheen, de
beide krippen écharpes elk 75 d. lang en 30 d. breed
en legt om het uitsnijdsel van den hals een krippen
ruche 3½ d. breed.
Voor de guilande, die het bovengedeelte van den rand vormt, haakt men zoowel de
bladeren als de knoppen elk afzonderlijk, op de volgende wijze: Men zet voor een blad 20 kett. op, haakt 1 v. st. in den zesden steek van het opzetsel, van het einde af gere-
kend (deze lus vormt de punt van het blad), * 2 kett., waarmede men 2 steken overslaat,
1 st., van * af nog 3 maal herhalen, 1 kett., 1 v. st. in den 1sten opzetsteek; langs de
hierdoor ontstane ader van het blad haakt men teruggaande, 3 kett., 1 v. st. in de uit 2
kett. bestaande opening; vervolgens in den uit 3 kett. gevormden boog: 1 v. st., 1 h. st.,
2 st. (deze st. moeten op de rechte zijde recht voorkomen). * 4 kett., 1 v. st. in de vol-gende opening van de ader, in den uit 4 kett. gevormden boog: 1 v. st., 1 h. st., 3 st.,
van * af nog eens herhalen, 3 kett., 1 v. st. in de volgende opening van de ader, in de 3
kett. terug 1 v. st., 1 h. st., 2 st.; 6 v. st. in de punt van het blad, dan werkt men op
dezelfde wijze aan de andere zijde van de ader teruggaande de tweede helft van het blad,
verbindt het laatste stokjespuntje aan den 1sten opzetsteek en haakt nu naar welgevallen
met een dubbele opzetketting een lange of korte steel aan het blad.
Voor den knop die in verbinding met eenige kleine blaadjes gewerkt wordt, zet men
13 steken op, verbindt de 6 laatste tot eene lus, daar men in den middelsten van de 13
opgezette steken 1 st. haakt, werkt dan weder 6 kett., waarvan de laatste aan den 1sten
opzetsteek bevestigd wordt, daarna: 1 v. st., 1 h. st., 6 st., 1 h. st., 1 v. st. in de 6 eer-
ste opzetsteken, 3 v. st. in de uit 6 kett. bestaande lus, voor elk van de beide blaadjes
die van den knop uitgaan 8 kett., daarop terug 1 v. st., 1 h. st., 3 st., 1 h. st., 1 v. st.,
dan weder 3 v. st. in de kett.lus; 13 kett., (die een oog of lus aan de punt van den knop
vormen); aan de andere zijde in de uit 6 kett. bestaande lus van den knop 6 v. st., in de
volgende kett.opening: 1 v. st., 1 h. st., 4 st., 1 blaadje zooals het hierboven beschre-
vene, 2 st., 1 h. st., 1 v. st.; dan volgt de steel van den knop met een dubb. opzetsel,
waarvan de afb. de lengte aantoont en waarbij men tevens het dubbele blaadje van
boven aan den rand, in verbinding hiermede op de volgende wijze uitvoert: op een
opzetsel van 13 steken haakt men 1 v. st., 1 h. st., 2 st., 1 h. st., 1 v. st., haakt van
den laatsten steek af een nieuw opzetsel van 6 steken, daarop terug 1 v. st., 1 h. st.,
3 st., 1 st. in den naast bijzijnden v. st., dan 3 st., 1 h. st., 1 v. st. op de nog ove-
rige opzetsteken. ― Het aan elkander voegen van de bladeren en knoppen ge-
schiedt volgens de afb.; het beste is, het werk op een strook wasdoek te hechten,
doch de rechte zijde van de stof er op liggende, waardoor men den op de verkeerde
zijde de afzonderlijke gedeelten met eenige steken met fijne garen aan elkander kan hech-
ten. De bovenkant van den rand is door een dubb. ketting gevormd, die volgens de afb.
gelijktijdig de bladeren aan elkander verbindt en in bovengenoemde wijze wordt uitge-
voerd. Eindelijk knoopt men aan de onderzijde van den rand in elke middelste lus van
een puntje uit 9 kettingst. gevormd, bosjes franje, die elk uit 8 draden 15 d. lang van
het haakgaren bestaan.
Berthe “Zéphyre.”
Afb. No. 51. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. XVIII, Fig. 51.
Dit model verdient ten volle den naam dien het draagt, door de lieve, bekoor-
lijke wijze waarop het is opgemaakt. Het bestaat uit eene berthe van voren en van
achteren met een punt; de grondvorm wordt uit witte stijve tulle naar fig. 51
langs de dunne lijn op het knippatr. (de achterzijde van de berthe) gesneden en
met eene dof van zijden tulle bedekt. Rondom den buitenrand van boven aan de
berthe loopt eene omhoogstaande guipure 2½ d. breed, om den rand van onderen
eene zoodanige kant 6 d. breed, beide worden een weinig ingerimpeld en het aan-
zetten van elken naad met een dubbelen schuinen reep roze taf 2 d. breed bedekt.
Op den schouder laat de onderste kant eene ruimte van 16 d. open. Aldaar sluiten
zich aan den bovensten schuinen reep drie lussen elk 8 d. lang van roze taffen lint
4 d. breed aan, die om de kant heen zijn geslagen en elk in een spits bijgeknipt
eind 12 d. lang eindigen. Een strik van hetzelfde lint houdt de beide voorstukken
te zamen, van achteren in het midden is de berthe met een garnituur van
twee lussen elk 30 d. lang en einden ongeveer 1½ maal zoo lang, ver-
sierd, die van boven van de schuine reepen af, los neerhangen.
waarvoor men een reep der stof 5 d. breed noodig heeft; deze wordt er langs de gladde lijnen op fig. 15 en 16 opgenaaid,
hoewel zij echter door twee doffen van dezelfde breedte langs
den schoudernaad worden afgebroken. Om de bovenste dof
die zich onmiddellijk aan het geplooide gedeelte aansluit loopt
eene gladde omhoogstaande blonde 1½ d. br. heen. Met blonde
van dezelfde breedte, maar geplooid, is de opengebleven ruimte onder de onderste dof in drie rijen die een halven
kring vormen, van achteren in het midden gegarneerd. De
buitenrand van de fichu wordt naar de rechter zijde omgesla-
gen, het uitsnijdsel van den hals met eene een weinig inge-
rimpelde blonde 3 d. breed en 78 d. wijd die op de fichu neer-
valt versierd, de rand van onderen met eene soortgelijke 7 d.
breed en 214 d. wijd. De laatste wordt zoodanig op de schou-
ders gezet, dat zij eene rozet die er aldaar is opgehecht als
met een halven kring omgeeft, deze is op een rond lapje stijve
tulle 6 d. in doorsnede van een reep taf, 2 d. breed, uitgetand
en geplooid, gevormd. Aan den voorkant moeten de pun-
ten van de fichu schuin worden bijgeknipt. De ruche
uit een uitgepunten reep taf 2½ d. breed vervaar-
digd, wordt zooals de afb. dit aangeeft om
het uitsnijdsel van den hals, op de
schouders, langs de beide zijden van de doffen, en om den rand van onderen van de fichu
gezet. op de bovenzijde van de beide écharpes legt men taf, naait er eene blonde 3 d.
breed om, en hecht ze dan op dezelfde teekens op de voorstukken fig. 14. Eene taffen
rozet 5 d. in doorsnede boven aan de écharpe aan den rechter kant bevestigd, bedekt
het dichtmaken van de fichu. Eindelijk moet de stijve tulle onder het geplooide ge-
deelte zoo ver worden weggeknipt dat er aan het uitsnijdsel van den hals 1½ d., aan
beide zijden van den schoudernaad 4 d. breed van over blijft.
Berthe “Rosée.”
Afb. No. 54. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. XVII, Fig. 50.
Hoewel deze berthe zeer fraai is opgemaakt, en door het hoekige uitsnijdsel aan den hals bijzonder goed kleedt, heeft men er toch slechts eenvoudige grondstoffen voor noodig. De fond bestaat uit een lap gewone witte tulle, die aan den rand van on-deren in punten is uitgesneden en dien men naar fig. 50 uit één stuk, namelijk op een der schouders aaneen knipt. Deze berthe wordt met een reep zijden tulle, aan de beide
lange zijden ingerimpeld, bedekt, waarin eerst nadat hij op den fond is gehecht de
punten worden uitgesneden. Tusschen elke insnijding voegt men eene lus van roze taf, die zoo als de afb. No. 50 dit aangeeft om de berthe heen is geslagen; hiervoor heeft
men een reep 5 d. lang en 7 d. breed noodig; deze wordt op de helft toegevouwen en
door een plooi tot op 2 d. breedte teruggebracht. Bij het vasthechten van deze lus
moeten de afgeknipte randen naar binnen, de plooi bovenop in het midden lig-
gen. De puntig uitgeknipte buitenrand van ons model is met eene blonde 5 d. breed,
het uitsnijdsel van den hals met eene soortgelijk blonde 1½ d. br. gegarneerd; de
eerste is aan de spits van de punten ingerimpeld. Het aanzetten van beide blondes
wordt met een uitgepunte, driedubbel geplooide ruche van roze taf 3 d. breed be-
dekt. De rozet 8 d. in doorsnede, van voren in het midden van de berthe geplaatst
is van dezelfde taf vervaardigd. De grelots van kleinere en grootere kristallen kra-
len die tusschen elke punt en ook op de rozet (zie de afb.) zijn aangebracht, ma-
ken een fraai effect; om dit te verhoogen kan men deze ook nog afzonderlijk tus-
schen de plooien van de ruches voegen.
Berthe “Alita.”
Afb. No. 55 en 56. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 17 en 18.
Deze berthe is bestemd om een lief bal- of zeer gekleed toiletje te voltooien. Het garnituur van ons model, waarvan de voor- en achterzijde door de afb.
No. 55 en 56 is voorgesteld, bestaat uit witte geplooide zijden tulle, strikken
van blauw lint, blauw krippen ruches en krippen écharpes. Bij het vervaardigen
van deze berthe, voor welke men naar goedvinden een garnituur van eene an-
dere kleur kan nemen, knipt men den grondvorm uit witte tulle en wel naar
elk der fig. 17 en 18 een gedeelte aaneen, langs de dunne lijn die het midden
aangeeft. De berthe wordt daarna met eene geplooide zijden tullen draperie
bedekt. In deze zijn naar het fatsoen van de fig. 17 en 18, over elkaar
heen liggende plooien die naar beneden loopen geschikt, en alzoo op de
tulle gehecht dat de plooien zich in het midden van den rug kruisen en ruiten vormen, zooals de afb. dit aangeeft. Nu zet men de berthe op de schouders van L tot M aan elkaar en boort het uitsnijdsel van den hals met een blauw taffen lint 2½ d. breed. Voor elke epaulette heeft men een dubbelen reep blonde 45 d. lang en 15 d. breed noodig
(in de lengte toegevouwen), deze wordt aan de hoeken schuin afgeknipt,
aan de afgeknipte bovenranden geplooide, alzoo tot op 18 d. lengte terug-
gebracht, en dan op de plaats op fig. 17 en 18 met kruis en punt geteekend
aan de verkeerde zijde aan de berthe genaaid. Voor het garnituur van de ber-the wordt 240 d. blonde 8 d. br. gebruikt. Men zet deze aan een reep blauwe
krip in de lengte dubbel toegevouwen, waarin met eene tusschenruimte van
3 d. smalle plooitjes zijn gelegd, en dan om den buitenrand van de berthe
wordt vastgenaaid, zoodat hij met een hoofdje 1 d. breed op de berthe ligt.
Dit hoofdje wordt bedekt door eene omhoogstaande blonde 2 d. breed.
No. 52. Fichu “Bluette.” Voorzijde.
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. V. Fig. 14―16.
Bijvoegsel van de Gracieuse.
No. 53. Fichu “Bluette.” Achterzijde.
No. 51. Fichu “Zephyr.”
Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XVIII. Fig. 51.
No. 54. Berthe “Rosée.”
Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XVII. Fig. 50.