bovenste overtrek; men moet hier echter op de een of andere plaats 10 kett. st. haken in
den 11den steek gestoken. Door deze opening wordt de kleine lus gehaald, waarmede de
binnenste koker uit het foedraal wordt getrokken. Men plakt er het kapje eveneens op
vast.
Gestikte huisjaquette voor heeren.
Afb. No. 36. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. III, Fig. 11 tot 16.
Vele heeren zijn bijzonder gaarne bij hunne huiselijke bezigheden, op het kantoor of
op de studeerkamer, warm en gemakkelijk gekleed; wij raden hun daarom de jaquette
met No. 36 voorgesteld, en die door de vrouwenhand vervaardigd kan worden, aan. Ons
model bestaat uit zwarte taf, is geheel en al dun gewatteerd, met schuine ruiten doorge-
stikt, met zakjes voorzien en van voren met eene rij knoopen gesloten. Zwart lustre is
eveneens geschikt om er deze jaquette van te vervaardigen. Van bovenstof en ook van
voering en watten knipt men naar elk der fig. 11, 12, 14, 15 en 16 twee gedeelten,
naar fig. 13 een gedeelte aaneen langs de dunne lijn die het midden aangeeft. Nu maakt
men de bovenstof gereed om doortestikken door er de ruiten, op elk afzonderlijk ge-
deelte, met een heet strijkijzer in te strijken; eerst legt men al de vouwen in een en de-
zelfde richting, en daarna al de vouwen in de dwarste die de ruiten vormen. Nu wordt
elk gedeelte van de jaquette mede afzonderlijk gewatteerd; hiertoe legt men eene dunne
laag watten tusschen dun voeringgaas, hecht dit glad tusschen de voering en de boven-
stof en naait daarna eerst de lijnen van de ruiten met zwarte zijde met stiksteken of kleine
voorsteekjes door. Als in het voorstuk de borstplooien en ook die aan het uitsnijdsel van
den hals zijn genaaid, dan voorziet men het rechter voorstuk zooals wij dit hebben voor-
geteekend met knoopen, het linker met 5 knoopsgaten. Voor het zakje maakt men on-
geveer 1 d. onder de lijn op fig. 11 voor het aanzetten van de patte voorgeteekend in elk voorstuk eene insnij-
ding, en geeft aan de beide eindpunten nog een klein dwarsknipje, boort de afgeknipte randen met veterband,
en zet tegen het voorstuk aan den binnenkant een lap, die de noodige grootte voor het zakje heeft. de insnij-
ding wordt bedekt door de patte, fig. 14, nadat deze met een galonnetjes, veterband of een reepje reps is ge-
boord. De gedeelten van het jaquetje worden met een achtersteeknaad aan elkaar gezet, men steekt daarbij in
drie gedeelten van de stof en zoomt dan met het vierde gedeelte de inslagen van de naden platliggende over.
Aan het uitsnijdsel van den hals wordt, de omhoogstaande
kraag gezet, en men boort dezen dan in de rondte met galon
of veterband. Men naait elke mouw van N tot O toe, boort
den rand van onderen, waarna men haar zóó dat N op G van
den rug valt in het armsgat naait.
Gebreid kindersokje.
Afb. No. 37. 1½ lood witte zephirwol, 124 d. smal blauw
taffen lint, 2 dunne stalen breinaalden.
-Zacht en warm sluit dit sokje, van witte wol gebreid, met
blauw taffen lint versierd, om den kleinen voet, die den grond
nog niet kan betreden. Men breit een zoodanig sokje op 2 naalden gedurig heen en weder en begint met een
opzetsel van 16 steken. Op deze breit men 22 toeren recht, doch aan het einde van de 4 laatste toeren meer-
dert men telkens 1 steek, zoodat de 22ste toer 20 steken telt. Hiermede is het
kleine platte gedeelte van het voetblad gevormd. Aan beide zijden van
deze 20 steken zet men voor den opstaanden rand van het sokje op de-
zelfde naald 16 steken op nieuw op (men heeft dus in het geheel 52 st.) en breit 1 toer recht, dan geheel averechts 1 toer gaatjes, dat is: afwisselend 2 aver. te
zamen breien, 1 aver., daarna omslaan; in den daaropvolgenden recht te breien
toer wordt de omgeslagen draad als een steek afgebreid. Na den gaatjestoer vol-
gen 24 toeren recht, dan 5 à jour toeren, elk door 1 toer recht gescheiden. Voor den à jour toer breit men afwisselend: 2 st. recht te zamen, omsl., de
omgeslagen draad wordt in den volg. toer als 1 steek gebreid. Daarna kant men
den nu voltooiden rand af, neemt dan aan eene zijde de 16 op nieuw opgezette
steken voor den rand op, zet op dezelfde naald nog 26 st. op nieuw op, en breit
met deze 42 st. 6 toeren recht. In de
hieropvolgende 22, insgelijks geheel recht te breien toeren, neemt men van
voren aan de punt van het sokje tel-
kens 3 st. af, daar men gedurig zooveel st. van den vor. toer laat
staan en alle deze st. dan op een draad rijgt. Met den 22sten toer is
het eene gedeelte op zijde voltooid, bij het afkanten hiervan
worden ook de op den draad geregen st. op de naald genomen en
mede afgekant. Als daarna de zijrand van het kleine gedeelte van
het voetblad met den opzettoer van het gedeelte op zijde over den
kant te zamen is genaaid, zoo neemt men de van dezen opzettoer
nog overgebleven steken op de naald en werkt, ter verlen-
ging van het voetblad, 32 toeren recht zonder meerderen
of minderen, doch hierbij wordt de laatste steek van elken
tweeden toer met den overeenkomenden randsteek van
het kleine voetblad verbonden. Na voltooiing van den
32sten toer zet men op dezelfde naald nog 11 st.
(die later met den zijrand van het voetblad
verbonden worden) op nieuw op, neemt
dan de 16 nog vrij gebleven opzetsteken
van den rand op de naald, en breit ver-
volgens het tweede gedeelte evenals het
eerste. Bij het afkanten hiervan
neemt men tegelijkertijd ook de
steken van den voorrand van
het verlengde gedeelte van
het voetblad op en kant de
2 st. telkens als 1 steek af.
Laatstgenoemde rand breit men met de rechte dwarsranden van het zijstuk te zamen (wel
te verstaan aan de verkeerde zijde van het werk), insgelijks worden ook de schuine lange
zijden van de zijstukken met elkander verbonden, waarvan de naad van onderen in het mid-
den van het sokje moet komen; eindelijk naait men de rechte randen van achteren van het
sokje te zamen. Vervolgens haalt men voor de afzonderlijke onderste, als ook door de eerste
rij gaatjes van den à jour rand een gekleurd taffen lintje, waarvan de einden van voren
worden vastgestrikt.
Corset voor niet tengere dames.
Afb. No. 54. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. X, Fig. 44―50.
Het knippatr. van dit corset, afb. No. 54, is ingericht voor dames van welke de taille
80―85 d. wijd is. Het fatsoen sluit gemakkelijk om het lijf, wordt van voren met een
stalen veer met knoopjes gesloten, en met koorden die kruisgewijze door de gedeelten
van den rug zijn gestoken vastgehouden. Naar elk der fig. 44―50 knipt men twee
gedeelten, waarbij men voor elken naad op een tamelijk breeden inslag rekent, daar
de verschillende deelen overal 1 d. br. over elkaar moeten komen. Voor het inste-
ken der baleinen wordt langs de gepunte lijnen op het knippatr. een linnen band
genaaid. Dit heeft ook plaats voor de stalen veer aan de voorzijde en voor de ve-
tergaten in den rug. Al deze linnen banden zijn aan ons model met stiksteken,
op de rechterzijde uitgevoerd, vastgehecht. Het aan elkaar zetten van de ged.
van het corset geschiedt volgens de overeenstemmende letters op de knip-
patr., met een stiknaad op de bovenzijde, terwijl de afgeknipte randen aan
den verkeerden kant worden vastgezoomd. De geeren worden in het cor-
set gevoegd en aan de afgestompte punt zonder omslag, met een dich-
ten kruisnaad aan den verkeerden kant van het corset vastgenaaid. Het
laatste wordt vervolgens op de rechter zijde in elke diepte van de in-
snijding eveneens zonder inslag met festonneersteken op de geer
vastgehecht. Boven de baleinen in den rug naast de vetergaten slui-
ten zich zoo als fig. 49 dit aangeeft vier ingenaaide einden koord
aan, waardoor het uitsteken van de baleinen voorkomen wordt.
De boven- en onderrand van het corset worden met wit linnen band
geboord. Aan de binnenzijde van het corset is aan de taille een lin-
nen band 4 d. breed evenals eene lus vastgehecht, opdat het niet
zou uitrekken, dit reikt van den zijnaad tot aan de vetergaten. De
vetergaten in den rug, moeten er recht tegenover elkaar liggende
naar aanwijzing van fig. 49 in worden gemaakt; twee einden koord
elk 200 d. lang worden er dan op de bekende wijze doorgestoken
en vastgehecht.
deelten van de taille volgens de overeenstemmende letters aaneen. De beide gedeelten
van den schoot worden van achteren in het midden aan elkaar genaaid, in den boven-
rand legt men plooien, door zooals wij dit hebben voorgeteekend elk kruis op het naast-
aanzijnde punt te hechten, en daarna aan den onderrand van de taille gezet. Langs den
buitenrand wordt de voering tegen de bovenstof genaaid. Als de beide helften van den
kraag zijn verbonden, dan zet men hem zóó dat kruis en punt op dezelfde teekens vallen,
aan het uitsnijdsel van den hals van het jasje, en voorziet het aldaar met haken en lus-
sen. Voor elke mouw knipt men naar fig. 21 een gedeelte, naait haar van W tot Y toe,
zet er aan den rand van onderen aan de binnenzijde een reep taf tegen, en voegt de
mouw, zóó dat W op P van den rug valt in het armsgat, waarbij men onder den arm
twee plooien in de mouw legt, door de beide kruis op het punt te hechten. De ceintuur
bestaat uit een rechten reep der bovenstof met voering voorzien 5 d. breed, en zoo lang
als de taille wijd is. Zij wordt met haken en oogen voorzien en van achteren op de taille genaaid. Eindelijk moet men nog den rand bont volgens de afb. op het jasje leggen en op
de voorstukken naar aanwijzing op de knippatronen de knoopen en hat garnituur van
koord aanbrengen. Dit laatste eindigt in loshangende koordlussen, welke dienen om het
jasje te kunnen dicht maken.
Gehaakte pelerine met capuchon voor dames.
Afb. No. 31 en 32. 8 lood donkerbruin, 2 lood gekleurde zephirwol in rood, groen,
geel en ook zwart en wit, van elk eenige strengetjes.
Dit hoofddeksel met pelerine is in twee opzichten zeer aanbevelenswaardig, en wel om
den doelmatigen en toch niet onaardigen vorm, en om de eenvoudige en gemakkelijke
wijze van bewerking. Ons model onderscheidt zich daarenboven door het fraaie effect, door de samenstelling
der kleuren verkregen, namelijk een bruin fond met een schotschen rand van vijf afstekende kleuren; voor
meer bejaarde dames zou men slechts ééne kleur verschillend van den fond, zooals grijs, paars of groen kun-
nen nemen. Men begint het werk aan het uitsnijdsel van den hals van de pelerine, door met de bruine wol 49
st. (steken); op te zetten, dan haakt men daarop terug den: 1sten toer. In elken st. van het opzetsel een st.
(stokje); in den 12den, 25sten en 38sten st. van het opzetsel worden echter telkens 2 st. gemeerderd, dat wil
zeggen 3 stokjes gehaakt. Op dezelfde wijze haakt men steeds
heen en terug nog 13 toeren stokjes, waarbij steeds door
den geheelen st. van den vorigen toer gestoken wordt. De
stokjes moeten op den eenen kant van het werk in denzelfden
toer rechts, in den anderen links voorkomen; bij het tel-
kens omkeeren, haakt men voor het eerste stokje 3 kett. (ket-tingsteken). De grootte, namelijk de hoogte der stokjes kan men naar die op de afb. No. 32 eene in natuurlijke grootte van een gedeelte van den rand nemen. Het meerderen in
deze 13 toeren heeft juist in dezelfde richting plaats als men
het in den 1sten toer begonnen heeft, altijd in het middelste st. van het gemeerderde st. van den vorigen toer, hierdoor
worden in de pelerine de hoeken of punten van achteren in het midden, en op de schouders verkregen. Men moet op de schouders in den 2den tot den 9den toer telkens 2 st., in den 10den tot den 14den toer telkens 3 st.
meerderen, in het midden van de pelerine daarentegen in den 2den tot den
10den toer afwisselend nu eens 3 dan 4 st.; van den 11den tot den 14den toer
steeds 4 st. en bovendien nog aan het begin en aan het einde van den 2den tot
den 12den toer telkens 2 st., in den 13den en 14den toer 3 st. meerderen. Hierna
haakt men op dezelfde wijze den rand om de pelerine, die zoo als wij vermeld
hebben uit eene of uit verschillende kleuren kan bestaan. In het laatste geval haakt men den 1sten stokjestoer met witte, den 2den met groene, den 3den met
roode wol, dan volgen als het midden van den rand 3 toeren vaste steken, waar-
van de eerste en laatste zwart, de middelste geel is, verder wederom 1 roode,
1 witte en 1 groene toer stokjes en
eindelijk de laatste toer schelpen
met witte wol; elke schelp be-
staat uit 1 v. st. en 4 kett. st.
in den 3den st. gestoken.
De afb. No. 32 geeft in
natuurlijke grootte de
eene helft van den rand (in de breedte) te zien, ook
met de 3 toeren v. st. Het spreekt van zelf dat het
meerderen in den rand op dezelfde wijze en op de-
zelfde plaatsen als bij de pelerine wordt voortge-
zet, en wel met zooveel steken dat de punten goed spits uitloopen. Voor den capuchon zet
men op nieuw 116 st. op en haakt eveneens
heen en terug met stokjes steeds door den
geheelen steek van den vorigen toer stekende,
een geheel rechte streep van 11 toeren, haakt
verder aan de eene lange zijde een rand evenals
dien aan de pelerine, vouwt den reep half in de
lengte toe en naait de beide randen van den
eenen langen kant met overhandsche steken aan
elkaar. De aldus gevormde capuchon wordt
daarna eveneens met overhandsche steken aan
het uitsnijdsel van den hals van de pelerine ge-
naaid, waarna men om haar dicht te maken een
koord van roode wol, gehaakt of ook
wel geknoopt (zie de afb. 26 tot 28)
door den 1sten stokjestoer van de
pelerine steekt en dan elk der
beide einden met een kwast
van gekleurde wol ver-
vaardigd, voorziet.
50 DE GRACIEUSE. [17 Februari 1866. 4e Jaargang.]
No. 36. Gestikte huisjaquette voor heeren.
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. III, Fig. 11―16.
No. 37. Gebreide kindersokje. Een weinig verkleind.
Brillekoker met een gehaakt overtrek.
Afb. No. 33―35. Een lederen brillekoker, 2 strengetjes bruine koordzijde, een weinig
goudgele naaizijde.
Het haakwerk dat de buitenste bekleeding van dezen brillekoker uitmaakt is zoo een-
voudig, dat kleine nog weinig geoefende handen in het haken, het zonder veel moeite
zullen kunnen uitvoeren. Het overtrek van ons model, ― dit laatste is van fijn leder
vervaardigd, ― 13½ d. lang en 4 d. breed, is geheel en al met bruine zijde met vaste
steken gehaakt, zoowel aan den boven- als aan den onderrand met een klein randje
dat er met den kruissteek met gele zijde op is genaaid, verder in het midden met de
letters R. H. versierd, welke laatsten eveneens met gele zijde, maar met den
platten steek op den gehaakten grond zijn geborduurd. Het hangt van den per-
soonlijken smaak af om voor het haakwerk eene lichtere of ook twee sterk van
elkaar afstekende kleuren te nemen en naar een der beide doorloopende patr.
die wij onder No. 34 en 35 geven, uit te voeren. Naar de grootte van ons
model berekend, begint men aan de bovenste opene zijde van het over-
trek, zet daartoe 80 st. op, sluit deze tot eene ronding en haakt hierop
zonder minderen of meerderen zooveel toeren in de rondte, totdat het
overtrek de lengte van den koker verkregen heeft; het spreekt van
zelf dat ook bij het opzetten het aantal steken van den omtrek van
het etui afhangt. Om den gewelfden vorm van de afgesloten dwars-
zijde van den koker te verkrijgen, haakt men nu nog 6 toeren,
waarbij men echter zoodanig aan twee der tegenoverliggende
zijden mindert, dat de laatste toer in het geheel nog 44 st.
telt. Men sluit deze opening door twee der tegenoverlig-
gende steken aan den binnenkant bij elkaar te haken. Als
daarna de letters, een doelmatig opschrift, een kroon-
tje of iets dergelijks, verder de rand op het overtrek
zijn geborduurd, dan haalt men het overtrek over
het buitenste gedeelte van den koker en plakt den
rand aan de open zijde op het étui vast. De gewelfde
dwarszijde van den binnensten koker die er in
wordt geschoven, krijgt zooals de afb. dit te zien
geeft eveneens een overtrek (kapje). Men zet hier-
voor 75 st. op, sluit deze tot eene ronding, haakt
hierop 4 toeren zonder minderen, en dan nog 6 toe-
ren op dezelfde wijze als bij de dwarszijde van het
No. 34. Doorloopend patroon
voor het gehaakte overtrek
van den brillekoker.
No. 32. Gedeelte van den rand voor de
gehaakte pelerine. Bij afb. No. 31.
Oorspronkelijke grootte.
No. 33. Brillekoker met een gehaakt overtrek. Verkleind.
No. 38. Négligéjas voor dames.
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. I, Fig. 1―6.
No. 33. Doorloopend patroon
voor het gehaakte overtrek
van den brillekoker.