elken reep nog 3 st. welke in den 34sten toer in 1 st. worden samenge-breid. Met twee aver. gebreide st.
wordt de rand aan den bovenkant af-
gesloten.
Etagère van
mandewerk.
Afbeeld. No. 43. Knippatr. tevens voor een zakje: keerz. v. h. Sup-
plem. No. XI,
Fig. 51―53.
Wij nemen gaarne elke gele-
genheid waar, om
onze abonnées met iets nieuws ook
ten opzichte van
het ameublement
bekend te maken, vooral wanneer dit door de hand
der vrouw ver-
vaardigd kan wor-
den. Het mande-
werk dat wij lieten afteeke-
nen is zulk een nouveauté. De
étagère is geheel en al samengesteld uit wil-
genrijs en heeft drie verdiepingen waarvan de bo-
venste met een tamelijk hoogen, de middelste met een minder hoogen rand omgeven is, terwijl de onderste ge-
heel vlak afsnijdt. Elk dezer vlakten zijn bovenop met een overtrek van ponceau satijn, dun gewatteerd en
met ruiten doorgestikt bedekt, in elk der hoeken van de bovenste verdieping is vol-
gens de afbeelding een ronde lap van dezelfde stof bevestigd, die een diep zakje
met een revers vormt. Voor den vorm en de schikking der zakjes vindt men
op de knippatronen fig. 51―53 de noodige aanwijzing. Fig. 51 stelt name-
lijk een vlakken hoek van de bovenste verdieping, fig. 52 een gedeelte
van den omhoogstaanden rand van de étagère voor, dat met een gelijk
gedeelte van S tot T aan elkaar genaaid den omhoogstaanden hoek
vormt. Naar fig. 53 knipt men echter langs de dunne lijn die op
het knippatroon het midden aangeeft, elk der 4 zakjes uit twee
dubbele stof en watten aaneen. Nadat de taschjes zijn doorgestikt
en aan den buitenrand aan de boven en binnenzijde met ruches
van ponceau zijden lint zijn versierd naait men ze aan den rand
van onderen langs de gladde
lijn op Fig. 51 voorgetee-kend en aldaar zóó dat U op U en V op V valt
vast, en ook aan den om-
hoogstaanden zijrand van U tot punt. Langs de ge-
punte lijn op Figuur 53
wordt het bovenste gedeelte
van het zakje daarna als
een revers omgeslagen. De
buitenrand van de beide bo-
venste vlakten is ook aan den
buiten en binnenkant met pon-
ceau zijden lint gegarneerd, de on-
derste vlakte echter alleen bovenop
langs den buitenrand. Men kan ter
versiering van de étagère in plaats van
satijn ook wel eenvoudiger stoffen, zooals
de een of andere wollenstof of gekleurd per-
kaal, maar dan niet gewatteerd, en voor de
ruches uitgepunte schuine reepen van de stof
of van wollenband gebruiken. Ook zouden lambrequins in over-
eenstemming met het overige garnituur vervaardigd, en rondom
den buitenrand van de étagère gehecht, niet alleen veel tot sier-
lijkheid bijdragen maar ook zeer doelmatig zijn als men de
étagère als négligé of werkmandje wilde gebruiken.
Wij durven verwachten, dat deze sierlijke en zeer
fraai bewerkte étagère van mandewerk, door vele van
onze lezeressen zal vervaardigd worden, en hoewel er
eenige moeite aan verbonden is, zal men door eene
nette uitvoering de moeite hieraan bestaat dubbel beloond zien; menigeen toch zal zich
dit rijk en élégante meubelstuk willen aanschaffen. Het is tevens zeer geschikt om er
allerlei kleine voorwerpen in te bewaren.
Gedeelte van een armband
van kralen.
Afb. No. 40. Geciseleerde bronzen of was-
paarlen in twee verschillende grootten,
fijn wit elastiek koord.
Naar dit model kunnen onze jeugdige
lezeressen zich met weinig moeite en kos-
ten een lieven armband die bij een eenvou-
dig toilet behoort van bronzen-, satijn-, was-,
koraal- of kristallen kralen aanschaffen. Om
deze bracelet na te maken neemt men twee
einden elastiek koord die de noodige lengte
hebben, en rijgt op elk hetzelfde aantal kra-
len, van dezelfde grootte als de afbeelding
dit aangeeft. De gravure toont tevens duide-
lijk aan, door welke kralen het koord moet
worden gestoken, men moet echter zorgen dat
de openingen groot genoeg zijn om er het koord
tweemaal doorheen te kunnen halen.
Bij alle volken, zoowel de ruwste als de be-
schaafdste, vindt men de gewoonte om dit ver-
siersel, hetzij aan den benedenarm of ook aan den
bovenarm te dragen. Naar den trap van bescha-
ving der volken verschillen de stoffen waarvan
de armbanden vervaardigd worden. De groote
verscheidenheid in den vorm der braceletten laat zich tot twee grondvormen bepalen, dien
van een ring en van een band. Sedert de in-
voering van het Christendom veranderde de spiraalvorm in dien van een slang. In de 2de
helft der 16de eeuw won de Spaansche mode
veld om den arm met de kostbaarste armban-
den in den stijl der renaissance te overladen. Onder Lodewijk XIV droegen de vrouwen
slechts één armband aan iederen arm. Sedert
heeft het gebruik van één of meer armbanden
aan één of beide armen zich telkens afgewisseld.
[17 Februari 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 51
Négligéjas
voor dames.
Afb. No. 38. Knip-
patr. voorz. v. h.
Suppl. No. I,
Fig. 1―6.
Dit model dat
zich onderscheidt
door een eenvoudi-gen vorm en een
elegant garneersel is van bruinachtig
grijs lynsey
woolsey ver-
vaardigd, en van voren in het mid-den met een be-legsel, dat een re-vers nabootst, van bruin cotton-silk versierd; uit deze stof bestaat mede de kraag en het garnituur op de mouwen. De rok en de taille langs den voorkant zijn met
kogelvormige pa-
relmoeren knoopen dichtgemaakt, en de eerste om de
taille met een bruin zijden
koord bij elkaar gehouden; voor het
overige kan de rok naar verkiezing hetzij ge-
heel open blijven, van voren langs de geheele lengte
met knoopen en knoopslussen dicht gemaakt, of ook wel geheel toegenaaid worden. De rand van onderen is
met een ingeregen koordje geboord. Een rok van cachemir, engelsch flanel of iets dergelijks, dun gewatteerd
zou zeer warm zijn en zich zeer goed voegen, in dit geval zou men ook doorgestikte taf als
belegsel kunnen gebruiken. Naar de hierboven vermelde knippatr. knipt men eerst naar
Fig. 1 de voorstukken, en wel zooveel langer als dit noodig is. Daarna knipt men naar
elk der Fig. 2 en 3 twee gelijke stukken, naar Fig. 4 den rug, echter een stuk aaneen,
langs de dunne lijn die het midden aangeeft. Het gedeelte van den rok dat zich aan
den rug aansluit, wordt van onderen voor een kleinen sleep afgerond, op de noo-
dige lengte en wijdte geknipt, waarna men later in den rand van boven stolp-
plooien legt en hem dan aan den rug en aan de zijpanden zet. Voor elke mouw
knipt men twee gedeelten, waarbij men op de afwijkende lijnen van het
onderste gedeelte moet letten. Als men in de voorstukken de borstplooien
van ster tot punt heeft genaaid, en deze met knoopen en knoopsgaten
heeft voorzien, dan zet men ze volgens de gelijkluidende letters aan
de overige gedeelten van de taille
en ook aan het bovenvermelde ge-
deelte van den rok, en legt er met
behulp van de afb. het garnituur op, terwijl daarvoor op Fig. 1
bovendien eene gladde lijn is voor-
geteekend. Men knipt den kraag Fig. 5 afzonderlijk en naait hem
volgens de overeenstemmende tee-
kens op de knippatronen op den
jas. Bij het aan elkaar naaien van de
gedeelten van den rok, blijft in den
zijnaad van kruis tot het dubbele punt
een split open voor het zakje. Hierop
worden de gedeelten van de mouw die bij
elkaar behooren van J tot K en van L tot M
aaneen verbonden, tegen den rand van onde-
ren aan de binnenzijde een schuine reep der stof
4 d. breed gezet, zij wordt verder met garnituur
voorzien en in het armsgat genaaid, waarbij M op M van het voorstuk moet vallen. Eindelijk moet men den ochtendjas langs het uitsnijdsel van den hals en aan den
rand van onderen met een ingeregen koordje in een reepje der stof van het
garnituur boren.
Gebreide rand voor rokken.
Afbeelding No. 39.
Deze rand met gewone brei- of zephirwol uit-
gevoerd, is zeer geschikt om rokken te garnee-
ren; met fijn katoen gebreid kan men dit garni-
tuur ook aan tafelkleeden, gordijnen enz. zetten. Men kan den rand in heen- en te-
ruggaande toeren maar ook in de rondte breien, in het eerste geval moet men zorgen
dat de rechte en averechte steken steeds op elkaar komen. Men begint den rand aan
den onderkant, zet het noodige aantal steken op, welk getal door 31 st. deelbaar
moet zijn, daarna breit men het bekende
muizetandje: 4 toer r., 5de toer afwis-
selend omsl. overhal. namelijk twee r. te zamen breien; daarna weder 5 t.
rechts. De opzetsteken worden nu met
de gebreide steken te zamen gebreid,
vervolgens begint het patroon van den
rand.
1ste toer. * omsl., 1 st. verdraaid (men
steekt daarbij van voren naar achteren en wel
in de richting van de rechter naar de linker-
zijde door den steek) † 5 aver. 1 verdr. van †
nog 4 maal herhalen dan van * tot aan het einde
van den toer. ― 2de toer. Als de eerste toer be-
halve het omslaan. Op elken omgeslagen draad
van den vor. t. wordt 1 steek gebreid. ― 3de
toer. * 1 r., omsl.; 1 verdr., † 5 aver., 1 ver-
draaid. Van † nog 4 maal herhalen, dan omsl.
Van * tot aan het einde van den toer. ― 4de
toer. Als de 2de toer.
De verdere bewerking van den rand kan
men duidelijk op de afb. No. 39 zien; het
meerderen, door een steek op den omslag-
draad te breien, wordt in elken 2den toer re-
gelmatig herhaald, zoodat de ruimte tusschen
de gemeerderde steken naar boven toe steeds
wijder wordt. De figuur tusschen de hooglig-
gende ribben wordt daarentegen naar boven
wigvormig kleiner: dit wordt verkregen
door 5 maal te minderen en wel in den
6den, 12den, 18den en 24sten toer terwijl men
telkens de twee aver. gebreide steken van eene
averechts gebreide ribbe aver. te zamen breit zoodat elk geribd ge-
deelte in den 25sten toer nog slechts 11 st. telt. In den 28sten toer
breit men telkens 1 aver. en 1 verdr. steek te zamen, zoodat er in het
geribde gedeelte nog slechts 6 st. overblijven. Deze worden gezamen-
lijk in den 29sten en 30sten toer verdraaid gebreid. In den 31sten toer
breit men telkens 2 aan 2 van deze steken te zamen. Er blijven nu in
No. 43. Étagère van mandewerk. Knippatr. en ook voor een
zakje keerz. v. h. Supplem. No. XI. Fig. 51―53.
No. 39. Gebreide rand voor onderokken enz.
No. 42. Gedeelte van den lampsluier.
Oorspronkelijke grootte.
No. 40. Gedeelte van een armband
van kralen. Oorspronkelijke
grootte.
No. 41. Tullen lampsluier met gekleurde
zijde doorgestopt. Verkleind.