De Gracieuse 17 February 1866 | Seite 4

patte voor het zakje bedekt, de patte knipt men naar fig. 25 uit bovenstof en

gaas, legt er volgens de afb. het garnituur op en hecht de patte daarna op de voorste zijplooi vast. Voor de taille knipt men uit de bovenstof en uit wit

cambrie voor voering naar elk der fig. 22 en 24 twee gedeelten, bij het eerste

rekent men aan den rand van voren op een omslag 3 d. breed, deze dient aan

het rechter voorstuk dat met lussen wordt voorzien als een reep die er onder

uitkomt, aan het linker daarentegen waaraan men de noodige haken zet als

een omslag. Naar fig. 23 wordt een ged. langs het midden aaneen geknipt.

De fig. 22 en 23 naait men volgens de overeenstemmende letters aan elkaar.

Het uitsnijdsel van den hals en de onderrand van de taille worden met een

ingeregen koordje geboord, vervolgens de gedeelten van de mouw van E tot

F verbonden waarna men tegen den rand van onderen een taffen lint zet,

en de mouw zóó dat F op F van het voorstuk valt in het armsgat voegt. Men

zal er het garnituur wel volgens de afb. en naar de gedeeltelijke aanwijzing

op de knippatr. op kunnen leggen. Fig. 26 tot 28 geeft de helft van het ja-

quetje, dit wordt van voering en bovenstof geknipt en naar de overeenstem-

mende letters aan elkaar verbonden. Tegen den verkeerden kant wordt langs

den buitenrand een schuine reep der stof 3 d. breed gezet. Het garnituur is

in overeenstemming met dat van het jurkje.

Lampsluier van tulle met gekleurde zijde doorgestopt.

Afb. No. 41 en 42. Wit katoenen zoogenaamde erwtentulle, dikke naaizijde

van eene sprekende groene kleur, gazen lint 1 d. breed, gouden kralen, en

groote lankwerpige ronde, geribde bronzen kralen.

Dit eenvoudig handwerk, kan niet alleen voor het hierboven genoemde

doel, maar ook voor kleine tafelkleedjes, antimacassers, als overtrek van

een toiletkussen enz. gebruikt worden. Een lampsluier op deze wijze met twee

kleuren, bijv. wit en roze of zooals ons model met wit en groen uitgevoerd,

maakt echter een zeer fraai effect. Men knipt daartoe van wit katoenen tulle

een cirkelronden lap die zoo groot in doorsnede moet zijn, dat de helft de noo-

dige lengte voor den sluier heeft, maakt in dit gedeelte in het midden een

ronde opening voor het lampeglas, en legt in de beide buitenranden een

smallen zoom. Nu wordt de tulle met de gekleurde naaizijde naar de

afb. No. 41 doorgestopt, dat op de afzonderlijke afb. in natuurlijk

grootte No. 52 nog duidelijker zichtbaar is, daar men hierop niet al-

leen den loop der draden door het geheele werk, maar ook nog door

eene afzonderlijke rij zien kan. Als de tulle is doorgestopt, dan legt

men om den buitenrand en ook rondom de opening van den sluier

eene ruche, 1 d. breed van driedubbel geplooid gazen lint, waarvan

de kleur natuurlijk in overeenstemming moet zijn met die van de

zijde, en versiert de ruche van de opening op elke laag der plooien met 4

gouden kralen, de buitenste ruche bovendien tusschen elke plooi met

een grelots naar afb. No. 42 uit gouden kralen en een groote bronzen kraal

samengesteld.

lussen voorzien, waarna zij op den bovenrand van het schortje, waarin twee

breede dubbele plooien zijn gelegd, wordt gezet.

Schortje “Rosetta.”

Afb. No. 21. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 29.

Dit model is nog eenvoudiger versierd, maar daarom toch niet minder

ongemeen en lief als die op de voorgaande afbeeldingen. Het schortje waarin

aan den rand van onderen een zoom 4 d. breed is gelegd, heeft slechts één

zakje dat er aan de rechterzijde in is gezet (van zwarte lustrine in den vorm

van het zakje in een japon) waarvoor men 6 d. van den boven- en 26 d. van

den zijkant af, eene insnijding in de lengte van 13―14 d. maakt. Deze in-

snijding wordt bedekt door een schuin toeloopenden reep der stof, die tege-

lijk het garnituur van het schortje uitmaakt; men knipt dit gedeelte naar fig. 29, voert het met stijf gaas en met lustrine en legt er volgens afb. 21 twee

rijen van een schuinen reep der stof 5 d. breed, toegevouwen en door eene

plooi tot op eene breedte van 1½ d. teruggebracht, omheen; bij het opnaaien

van deze reepen moet de plooi bovenop en juist in het midden liggen, de

hoeken moeten door in de dwarste een plooi te naaien, goed scherp gevormd

worden. Boven den bovensten reep van het belegsel hecht men eene volle

rozet 8 d. in doorsnede, uit een reep der stof 5 d. breed en half toegevouwen

aan welke rozet zich twee dubbele einden der stof, van onderen schuin bijge-

knipt en elk 5 d. breed en 20―28 d. lang aansluiten. Nadat men in den

bovenrand van het schortje twee breede plooien heeft gelegd, naait men er

het nauwtoeloopende garnituur zoodanig op, dat het met de bovenste dwars-

zijde juist het midden van de rechter stolpplooi inneemt; het wordt mede met

den ondersten hoek op het schortje gehecht. Nu moet de ceintuur nog ver-

vaardigd worden; hiertoe legt men in een lap der stof 16 d. breed en van de

noodige wijdte, in de lengte vier plooien die een weinig over elkaar heen-

komen, voorziet haar met stijf gaas en met lustrine en de einden met

haken en oogen. Het schortje wordt nu tuschen een boord 1 d. breed

van lustrine gezet en hiermede aan den verkeerden kant tegen de cein-

tuur in het midden van de breedte genaaid, maar slechts aan het eene

einde, zoodat de grootste helft van de ceintuur los blijft. Daar waar

de ceintuur wordt digtgemakkt, namelijk aan de linkerzijde, hecht

men om dit te bedekken eene rozet, welke op dezelfde wijze als

die op het garnituur is samengesteld.

Jurkje met een jaquetje voor knaapjes van 1-3 jaar.

Afb. No. 22 en 23. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. V, Fig. 22―28.

Dit jurkje en ook het jaquetje zijn van blauw toile de laine vervaar-

digd, het eerste is vierkant uitgesneden, heeft korte gladde mouwen

en zakjes en wordt van voren dicht gemaakt; het garnituur van het

jurkje en ook van het jaquetje bestaat uit witte nagebootst guipure

kant 2 d. breed, en uit soortgelijke entre-deux, wit parelmoe-

ren knoopen en smal zwart fluweelen lint. De rok van ons model is,

een zoom (omslag) 4 d. breed medegerekend, 40 d. lang, 200 d.

wijd, geheel met gaas gevoerd, en wordt van voren aan de rechter

zijde dichtgemaakt. In den rand van boven legt men 6 diepe stolp-

plooien, waarvan drie de voorste en drie de achterste helft van den

rok innemen, en zet hem later tusschen een recht boord en zoo aan

de taille. Het garnituur boven den zoom aan den rand van onderen

bestaat uit eene guipure kant en een entre-deux dat met de rechte

randen tegen elkaar gekeerd en op den verbindingsnaad met een flu-

weelen lintje versierd is; drie rijen van hetzelfde fluweelen lint sluiten

zich aan de bovenzijde van het entre-deux aan. Bovendien zet men

in den rok aan elken kant, ongev. 35 d. van voren van het midden af

in de lengte, een naar binnen hangend zakje. De naad wordt door eene

48 DE GRACIEUSE. [17 Februari 1866. 4e Jaargang.]

No. 19. Geborduurd schortje. Knip- en borduurpatr. keerz. v. h. Supplement

No. XIV, Fig. 62―64.

No. 18. Wijde paletot voor meisjes van 12―14 jaar. Knippatr. keerz. v. h.

Supplem. No. VII, Fig. 30―35.

No. 16. Coiffure “Diana.”

No. 20. Schortje met een breed ceintuur. Knippatr. keerz. v. h. Suppl.

No. XIII, Fig. 60 en 61.

No. 15. Coiffure “Juno.”

No. 17. Coiffure “Impératrice”.

No. 21. Schortje “Rosetta.” Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 29.