patte voor het zakje bedekt, de patte knipt men naar fig. 25 uit bovenstof en
gaas, legt er volgens de afb. het garnituur op en hecht de patte daarna op de voorste zijplooi vast. Voor de taille knipt men uit de bovenstof en uit wit
cambrie voor voering naar elk der fig. 22 en 24 twee gedeelten, bij het eerste
rekent men aan den rand van voren op een omslag 3 d. breed, deze dient aan
het rechter voorstuk dat met lussen wordt voorzien als een reep die er onder
uitkomt, aan het linker daarentegen waaraan men de noodige haken zet als
een omslag. Naar fig. 23 wordt een ged. langs het midden aaneen geknipt.
De fig. 22 en 23 naait men volgens de overeenstemmende letters aan elkaar.
Het uitsnijdsel van den hals en de onderrand van de taille worden met een
ingeregen koordje geboord, vervolgens de gedeelten van de mouw van E tot
F verbonden waarna men tegen den rand van onderen een taffen lint zet,
en de mouw zóó dat F op F van het voorstuk valt in het armsgat voegt. Men
zal er het garnituur wel volgens de afb. en naar de gedeeltelijke aanwijzing
op de knippatr. op kunnen leggen. Fig. 26 tot 28 geeft de helft van het ja-
quetje, dit wordt van voering en bovenstof geknipt en naar de overeenstem-
mende letters aan elkaar verbonden. Tegen den verkeerden kant wordt langs
den buitenrand een schuine reep der stof 3 d. breed gezet. Het garnituur is
in overeenstemming met dat van het jurkje.
Lampsluier van tulle met gekleurde zijde doorgestopt.
Afb. No. 41 en 42. Wit katoenen zoogenaamde erwtentulle, dikke naaizijde
van eene sprekende groene kleur, gazen lint 1 d. breed, gouden kralen, en
groote lankwerpige ronde, geribde bronzen kralen.
Dit eenvoudig handwerk, kan niet alleen voor het hierboven genoemde
doel, maar ook voor kleine tafelkleedjes, antimacassers, als overtrek van
een toiletkussen enz. gebruikt worden. Een lampsluier op deze wijze met twee
kleuren, bijv. wit en roze of zooals ons model met wit en groen uitgevoerd,
maakt echter een zeer fraai effect. Men knipt daartoe van wit katoenen tulle
een cirkelronden lap die zoo groot in doorsnede moet zijn, dat de helft de noo-
dige lengte voor den sluier heeft, maakt in dit gedeelte in het midden een
ronde opening voor het lampeglas, en legt in de beide buitenranden een
smallen zoom. Nu wordt de tulle met de gekleurde naaizijde naar de
afb. No. 41 doorgestopt, dat op de afzonderlijke afb. in natuurlijk
grootte No. 52 nog duidelijker zichtbaar is, daar men hierop niet al-
leen den loop der draden door het geheele werk, maar ook nog door
eene afzonderlijke rij zien kan. Als de tulle is doorgestopt, dan legt
men om den buitenrand en ook rondom de opening van den sluier
eene ruche, 1 d. breed van driedubbel geplooid gazen lint, waarvan
de kleur natuurlijk in overeenstemming moet zijn met die van de
zijde, en versiert de ruche van de opening op elke laag der plooien met 4
gouden kralen, de buitenste ruche bovendien tusschen elke plooi met
een grelots naar afb. No. 42 uit gouden kralen en een groote bronzen kraal
samengesteld.
lussen voorzien, waarna zij op den bovenrand van het schortje, waarin twee
breede dubbele plooien zijn gelegd, wordt gezet.
Schortje “Rosetta.”
Afb. No. 21. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 29.
Dit model is nog eenvoudiger versierd, maar daarom toch niet minder
ongemeen en lief als die op de voorgaande afbeeldingen. Het schortje waarin
aan den rand van onderen een zoom 4 d. breed is gelegd, heeft slechts één
zakje dat er aan de rechterzijde in is gezet (van zwarte lustrine in den vorm
van het zakje in een japon) waarvoor men 6 d. van den boven- en 26 d. van
den zijkant af, eene insnijding in de lengte van 13―14 d. maakt. Deze in-
snijding wordt bedekt door een schuin toeloopenden reep der stof, die tege-
lijk het garnituur van het schortje uitmaakt; men knipt dit gedeelte naar fig. 29, voert het met stijf gaas en met lustrine en legt er volgens afb. 21 twee
rijen van een schuinen reep der stof 5 d. breed, toegevouwen en door eene
plooi tot op eene breedte van 1½ d. teruggebracht, omheen; bij het opnaaien
van deze reepen moet de plooi bovenop en juist in het midden liggen, de
hoeken moeten door in de dwarste een plooi te naaien, goed scherp gevormd
worden. Boven den bovensten reep van het belegsel hecht men eene volle
rozet 8 d. in doorsnede, uit een reep der stof 5 d. breed en half toegevouwen
aan welke rozet zich twee dubbele einden der stof, van onderen schuin bijge-
knipt en elk 5 d. breed en 20―28 d. lang aansluiten. Nadat men in den
bovenrand van het schortje twee breede plooien heeft gelegd, naait men er
het nauwtoeloopende garnituur zoodanig op, dat het met de bovenste dwars-
zijde juist het midden van de rechter stolpplooi inneemt; het wordt mede met
den ondersten hoek op het schortje gehecht. Nu moet de ceintuur nog ver-
vaardigd worden; hiertoe legt men in een lap der stof 16 d. breed en van de
noodige wijdte, in de lengte vier plooien die een weinig over elkaar heen-
komen, voorziet haar met stijf gaas en met lustrine en de einden met
haken en oogen. Het schortje wordt nu tuschen een boord 1 d. breed
van lustrine gezet en hiermede aan den verkeerden kant tegen de cein-
tuur in het midden van de breedte genaaid, maar slechts aan het eene
einde, zoodat de grootste helft van de ceintuur los blijft. Daar waar
de ceintuur wordt digtgemakkt, namelijk aan de linkerzijde, hecht
men om dit te bedekken eene rozet, welke op dezelfde wijze als
die op het garnituur is samengesteld.
Jurkje met een jaquetje voor knaapjes van 1-3 jaar.
Afb. No. 22 en 23. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. V, Fig. 22―28.
Dit jurkje en ook het jaquetje zijn van blauw toile de laine vervaar-
digd, het eerste is vierkant uitgesneden, heeft korte gladde mouwen
en zakjes en wordt van voren dicht gemaakt; het garnituur van het
jurkje en ook van het jaquetje bestaat uit witte nagebootst guipure
kant 2 d. breed, en uit soortgelijke entre-deux, wit parelmoe-
ren knoopen en smal zwart fluweelen lint. De rok van ons model is,
een zoom (omslag) 4 d. breed medegerekend, 40 d. lang, 200 d.
wijd, geheel met gaas gevoerd, en wordt van voren aan de rechter
zijde dichtgemaakt. In den rand van boven legt men 6 diepe stolp-
plooien, waarvan drie de voorste en drie de achterste helft van den
rok innemen, en zet hem later tusschen een recht boord en zoo aan
de taille. Het garnituur boven den zoom aan den rand van onderen
bestaat uit eene guipure kant en een entre-deux dat met de rechte
randen tegen elkaar gekeerd en op den verbindingsnaad met een flu-
weelen lintje versierd is; drie rijen van hetzelfde fluweelen lint sluiten
zich aan de bovenzijde van het entre-deux aan. Bovendien zet men
in den rok aan elken kant, ongev. 35 d. van voren van het midden af
in de lengte, een naar binnen hangend zakje. De naad wordt door eene
48 DE GRACIEUSE. [17 Februari 1866. 4e Jaargang.]
No. 19. Geborduurd schortje. Knip- en borduurpatr. keerz. v. h. Supplement
No. XIV, Fig. 62―64.
No. 18. Wijde paletot voor meisjes van 12―14 jaar. Knippatr. keerz. v. h.
Supplem. No. VII, Fig. 30―35.
No. 16. Coiffure “Diana.”
No. 20. Schortje met een breed ceintuur. Knippatr. keerz. v. h. Suppl.
No. XIII, Fig. 60 en 61.
No. 15. Coiffure “Juno.”
No. 17. Coiffure “Impératrice”.
No. 21. Schortje “Rosetta.” Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 29.