Wijde jaquette voor meisjes van 12-14 jaar.
Afb. No. 18. ― Knippatroon keerzijde v. h. Supplement No. VII,
Fig. 30―35.
Het eenvoudige fatsoen van dit jaquetje maakt het bijzonder geschikt om
in huis, maar voor jongere meisjes ook gedurende het voorjaar en in den herfst, op
straat gedragen te worden. Ons model is vervaardigd van zwart en blauw gestreept fla-nel, het garnituur bestaat uit parelmoeren knoopen. Voor dit jaquetje kan men tricot
of dubbele stof, laken of fluweel nemen; dunnere stoffen, zooals cachemir, batist de
laine enz., moeten gevoerd worden. Uit een lap der stof 90 d. lang en 130 d. breed, knipt
men naar elk der Fig. 30, 32, 34 en 35 twee gedeelten; naar elk der Fig. 31 en 33 een
gedeelte aaneen, langs de dunne lijn die het midden aangeeft. Eerst wordt elk voorstuk
aan de binnenzijde aan den rand van voren, met een reep der bovenstof voorzien, die aan
het uitsnijdsel van den hals 13 d. breed is, maar naar onderen toe tot op 7 d. breedte
afneemt. Deze reep wordt er, omdat hier de knoopen en knoopsgaten komen, voor
de stevigheid tegen gezet. Deze laatsten worden naar aanwijzing op Fig. 30 in het lin-
ker voorstuk gemaakt en de knoopen er op gezet, het rechter voorstuk dat onder het
andere komt, krijgt slechts de noodige knoopen om het jaquetje te kunnen dichtma-
ken. Voor het zakjes maakt men in elk voorstuk langs de dubbele lijn op Fig. 30
eene insnijding. Aan den bovensten afgeknipten rand van de insnijding naait men
een lap voor het zakje, 9 d. lang en van de noodige breedte, en hecht er dit aan
de verkeerde zijde tegen; aan den ondersten rand van de insnijding zet men vol-
gens de overeenstemmende teekens de patte naar Fig. 32 vervaardigd, deze
wordt vervolgens langs de lijn voor de vouw, naar buiten omgeslagen en aan elk
eind aan kruis en punt, met een knoop er op bevestigd, zoodat de split van het
zakje er mede bedekt is. Nu verbindt men de voorstukken met den rug volgens
de overeenstemmende letters, en zoomt aan beide zijden van den naad, de in-
slagen op de jaquette vast. In de rondte wordt het gezoomd, of men legt er
een rij stiksteken langs. Op dezelfde wijze handelt men met den kraag, deze
wordt daarna volgens de overeenstemmende letters aan het uitsnijdsel van den
hals gezet en langs de lijn voor de vouw naar buiten omgeslagen. Men naait
de beide helften van elke mouw van E tot F en van G tot H aan elkaar, de
rand van onderen alsmede de split wordt gezoomd en aldaar volgens aanwij-
zing op de knippatr. met een knoop en knoopsgat voorzien. De voltooide
mouw wordt in het armsgat gezet, H van de mouw moet op H van
het voorstuk vallen.
Geborduurd schortje.
Afb. No. 19. ― Knip- en borduurpatroon, keerz. v. h. Suppl.
No. XIV, Fig. 62―64.
Het schortje maakt een voornaam artikel bij het huistoilet uit,
en daarom geven wij onzen lezeressen met de hierbij behoorende
afb. eenige zeer lieve modellen van dit kleedingstuk te zien. Het
schortje afb. No. 19 van zwart poult de soie 68 d. lang en 80 d.
breed, wordt door het rijke borduursel wel is waar zeer elegant, maar
daar dit door de dames zelve kan vervaardigd worden, toch niet zeer
kostbaar. Voor het borduurwerk dat aan den onderrand van het schortje
boven den zoom rijkelijk 3 d. breed, wordt uitgevoerd, en aan de buiten-
randen op gelijken afstand van den zijkant oploopt, geeft fig. 64 het bor-
duurpatroon; de ronding met een ster geteekend geeft het einde van het bor-
duurpatr. aan den zijkant aan, terwijl de door kleine streepjes aangeduide lijn
het midden van het patroon aan den onderrand van het schortje aanduidt, van
welke plaats af, het zich in eene tegenovergestelde richting herhaalt. Ons model is
met zwarte koordzijde geborduurd, en wel de bladeren en de bloemen met den platten
steek, de hoofdlijnen
van de arabesken met
den kettingsteek; de ruimte tus-
schen deze lijnen is met afzonder-lijke zwarte kralen versierd, die
ook door roode of stalen kralen,
of door moesjes van zwarte zijde
kunnen vervangen
worden. Nadat
men naar fig. 63 voor de zakjes twee gelijke ge-
deelten van taf en
van lustrine voor de voering, heeft geknipt, voert men naar het patroon op het knippatroon,
op de bovenstof het borduurwerk
uit, hecht de voering er tegen en
zet deze zakjes dan met een inge-
regen koordje er tusschen, onge-veer 18 d. van den boven- en 16 d. van den zijrand af, op het
schortje. Einde-lijk worden in den bovenrand van het laatste twee breede
plooien gelegd en met een ingeregen koordje tusschen de bovenstof en de voering van de ceintuur gezet, die
eerst uit dezelfde stoffen aaneen, langs de dunne lijn naar fig. 62 geknipt en
met borduurwerk wordt versierd. Om het schortje dicht te maken zet men aan de
ceintuur een dubbel zijden koord en aan het andere eind een knoop.
Schortje met een breed ceintuur.
Afb. No. 20. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XIII,
Fig. 60 en 61.
Gebreide overschoen voor dames.
Afb. No. 14. Voor het paar: 1 2/3 lood zwarte castorwol, 2/3 lood paarse
castorwol.
De zeer oorspr. vorm schijnt in tegenspraak te zijn met de bestemming,
maar toch kunnen wij onze lezeressen verzekeren, dat wij met de Afb. No. 14 een zeer
practischen overschoen te zien geven, die met weinig moeite en kosten vervaardigd,
over den schoen heen in huis, in het rijtuig, ja iets grooter en met dikkere wol gebreid,
ook door meer bejaarde dames in bed gedragen wordt. Ons model is met lilas en zwarte
castorwol met dikke breinaalden met het bekende geribde breiwerk uitgevoerd. Men be-
gint den overschoen aan den rand van boven met de zwarte wol, en zet hiertoe het noo-
dige aantal steken op, ons model telt er 58, en is uitgerekt 28 d. wijd, verbindt deze
tot eene ronding en breit regelmatig afwisselend 12 toeren, 2 r., (2 steken rechts), 2
aver. (2 steken averechts); dan volgen 15 toeren met de paarse wol en daarna nogmaals
met de zwarte wol 40 toeren. In den eersten dezer toeren, deelt men evenwel het ge-
tal steken in twee gelijke helften, en meerdert om den vorm aan de punt van den voet
te bekomen in de aver. gebr. Ribbe van de eene helft st. telkens 1 st., daarna breit men
19 toeren zooals vroeger, en verwijdt in den 21sten toer ook de hoogliggende rechts
gebreide ribben van denzelfden toer telkens met 1 st. zoodat in verloop der 20 vol-
gende toeren, elk der ribben van de eene helft 3 aan 3 st. telt. Na den 40sten toer
en na voltooiing der beide helften, kant men elke 2 der tegenover elkaar liggende
lussen te zamen los af, en wel zoo dat het midden van het verwijde gedeelte den
hoek voor de punt van den voet vormt. De bovenrand van den voorschoen wordt
met een strookje versierd, op de volgende wijze van paarse wol gehaakt: in de
beide randsteken van eene hoogliggende ribbe 2 stokjes, dan * 5 kett., 1 st. in
den 1sten dezer 5 kett., 2 st. op de tweede daaropvolgende ribbe, (de aver. ge-
breide ribbe wordt steeds overgeslagen) van * herhalen tot aan het einde van
den toer. Door de gaatjes van deze punten steekt men een eind elastiek band
om den schoen beter te doen sluiten en versiert hem volgens de afb. met een
strik van paars lint 2 d. breed.
Coiffure “Juno.”
Afb. No. 15.
Men zou haast meenen dat de kanten in dit saizoen aan de bloemen het voorrecht wilden betwisten om het haar van vrouwen en meisjes op bals en soirées te versieren. Overal zien wij witte en zwarte kanten, met sterretjes,
loovertjes of kralen bestrooid, en ook zijden of gouden linten waar
doorheen vederen zijn geslingerd, tot een krans of diadeem sa-
mengevoegd. Hier en daar vertoont zich schuchter slechts een en-
kel bloempje, evenals achter een sluier, tusschen luchtige touffen
van kant. Eenige afb. in dit nummer geven zulk coiffuren te zien.
Zoo stelt No. 15 eene coiffure in den vorm van een krans van zwarte
kant voor. Zij is geschikt op een eind ijzerdraad met zwarte taf bekleed,
50 d. lang en 1 d. breed dat in het midden door er twee plooien, (hoeken)
in te naaien eene stompe punt 6 d. breed verkrijgt en naar de ronding van
het hoofd, in een vlakken beugelachtigen vorm gebogen wordt. Op dezen
beugel hecht men langs het midden van de breedte eene ruche van zwarte
kant, waarvan de bogen aan den buitenrand met hangende gele sterloovertjes
zijn versierd; men naait twee kanten elk 3 d. breed met de rechte randen tegen
elkaar gekeerd, aan een reep tulle rijkelijk 1 d. breed, en legt hierin in het mid-
den twee dubbele stolpplooien ongeveer 2 d. breed. Eene soortgelijke kant met enkele
plooien voorzien, wordt aan den buitenkant van den beugel, daar waar deze op het
haar valt, gezet. Aan de rechter zijde van
ons model, een weinig voor den eersten hoek
van de punt, is eene half geopende mosroos in de
plooien van de kant vastgehecht; de einden van ach-
teren in het midden van de coiffure zijn bedekt met een
vollen strik en twee lang afhangende einden van cerise
taffen lint 4 d. breed.
Coiffure “Diana.”
Afb. No. 16.
Deze lieve coiffure is in den
vorm van een diadeem op eene puntige pas geschikt, die men
van een dubbelen reep zwarte stijve tulle 38 d.
lang en 2 d. breed met een eind ijzerdraad er
tusschen vervaardigt. Langs den voorkant aan den buitenrand van deze pas wordt eene ge-
plooide zwarte kant 5 d. breed gezet, op de
punt hecht men echter zes lussen waaiervor-
mig geplooid van lichtblauw taffen lint, elk 6 d. lang en 7 d. breed, en wel drie aan drie
even als een strik in tegenovergestelde rich-
ting. Achter deze touffe van strikken vormt men nog een strik van zwart kanten
entre-deux 5 d. breed, en wel in twee lussen elk 10 d.
lang en twee einden elk 13 d. lang; deze strik valt
zooals men dit op de afb. kan zien, op het hoofd terug, en is aan beide einden met
eene vierkante echarpe 12 d. lang, waarop figuren van zwarte kant en kralen zijn
genaaid, versierd. Aan de touffe strikken op de punt van de coiffuren worden twee
einden van het blauw taffen lint elk 96 d. lang gehecht, zij worden een weinig
toegevouwen, bedekken de pas tot aan de punten en hangen dan verder los neer.
Een der linten wordt aan de rechter zijde boven de punt bevestigd, waardoor dit
het aanzetten van de kanten strik bedekt, het andere lint dat
zich aan den linker kant bevindt, er onder aan den voorkant van
de punt, zoodat het van hier uit naar het ondereind van de pas
toe, over het midden tusschen de touffen strikken gelegd, den knoop
nabootst, en tegelijk het aanzetten bedekt. Eindelijk wordt in het
midden van de touffe een bouquet vastgehecht, dat uit twee witte
hagerozen, eenige grassprieten en kleine bloempjes bestaat.
Coiffure “Impératrice.”
Afb. No. 17.
[17 Februari 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 47
No. 11. Servetring van kralen. Oorspr. grootte.
No. 7. Taschje met borduurwerk voor kinderen.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XV,
Fig. 65.
No. 12. Gebreide nachtmuts voor dames.
No. 8. Doorloopend
patroon. Bij afb.
No. 7.
No. 10. Collier met een kruis van fluweel met
kralen geborduurd. Gedeelte in oorspr. grootte.
Deze coiffure heeft veel overeenkomst met den bandeau grecque,
daar zij bestaat uit twee reepen fluweelen lint rijkelijk 2 d. breed
waarop in een grieksch patroon stalen kralen zijn genaaid, en stevigheid verkrijgt door
ijzerdraad met taf bekleed; ons model is echter bepaald rijker en eleganter. Aan de flu-
weelen reepen sluit zich namelijk een zwarte kant 8 d. breed, die op het hoofd terugvalt
aan; deze is een weinig ingerimpeld en aan den boogvormigen buitenrand met lankwer-
pige stalen pailletten die los neerhangen, versierd. beide kanten loopen van het eind-
punt van de reepen af, met een entre-deux 2 d. breed er tusschen, als een breede echarpe ongeveer 60 d. lang voort, aan het ondereind van het tusschenzetsel worden zij
om aldaar den afgeronden vorm van de
écharpe te verkrijgen ingerimpeld, en daar waar zij samentreffen door een naadje verbonden. De coiffure wordt voltooid zooals men dit op de afb. ziet
voorgesteld, door er aan de eene zijde
een strik aan te zetten van zwart flu-
weelen lint 4 d. breed en een bouquet
van witte madeliefjes, papavers en bes-
sen van rood fluweel. Onder den chi-
gnon worden de einden van de fluweelen
reepen door een elastiek bandje dat aan
de punten is vastgemaakt, bij elkaar
gehouden.
Dit schortje is zeer sierlijk, zoowel door den zeer eigendomme-
lijken vorm van de ceintuur en van de zakjes als door de met den
point russe met witte zijde geborduurde sterretjes. Het
schortje is van dezelfde stof en in dezelfde grootte als het hier-
boven beschrevene vervaardigd, de rand van onderen echter
met eene tusschenruimte van 5 d. met drie rijen kleine sterre-
tjes versierd, die met witte zijde met den point russe uitge-
voerd ongeveer 1 d. van elkaar verwijderd zijn. Voor het zakje
dat er afzonderlijk wordt ingezet maakt men 16 d. van den bo-
venkant en 14 d. van den zijkant af een dwarse insnijding 11 d. lang, naait tegen de afgeknipte randen een zakje van zwart
lustrine 14 d. diep en vervaardigt dan de patten voor het zakje, terwijl men voor elk naar Fig. 61 twee gedeelten knipt en wel uit bovenstof, uit stijf gaas en uit lustrine. Als de beide gedeelten van de bovenstof van de patte die bij elkaar behooren, van P tot
Q zijn verbonden, dan voert men er het borduursel op uit, op den revers die langs de
gepunte lijn wordt omgeslagen moet dit natuurlijk op dien kant die boven op ligt voor-
komen, men naait verder bovenstof en voering tegen elkaar, met het stijve gaas er tusschen en versiert de patte volgens de afb., aan den rand van boven met korte gre-
lots van passementwerk en van onderen met grelots elk uit eene groote zwarte
en drie kleine stalen kralen bestaande. De aldus versierde patte wordt daarna zoodanig op het schortje gezet, dat de eerste met den van boven afgeronden rand ongeveer 2 d. over de insnijding van het zakje heenkomt. Voor de cein-tuur worden uit dezelfde stof als de pat-
ten naar fig. 60 twee gedeelten geknipt,
en van N tot O aan elkaar genaaid, de
ceintuur wordt verder met borduursel en knoopen en ook aan de einden met
haken en lussen of knoopen en knoops-
No. 9. Doorloopend
patroon. Bij afb.
No. 7.
No. 6. Gehaakte kapel bij de das. Afb. No. 5.
Oorspr. grootte.
No. 13. Gedeelte van de kant v. d. gebreide
nachtmuts. (Afb. No. 12). Oorspr. grootte.
No. 14. Gebreide overschoen voor dames.
Helft van de oorspr. grootte.