De Gracieuse 17 February 1865 | Page 6

38 DE GRACIEUSE. [17 Februarij 1865. 3e Jaargang.]

voorkant aan den 2den van de 4 witte patroontoeren van den fond is geko-

men, dan meerdert men eenige keeren om den hoek te maken, gaat dan on-

der aan den rand van de pelerine voort, terwijl men steeds door de ket-

tingsteken welke zich tusschen de twee loodregte steken van den witten

patroontoer bevinden steekt, en haakt aan de zijde van het regte voor-

stuk eveneens een rand met moezen. Men keert het werk om en haakt

om den hals twee toeren, heen en weder met vaste steken en wel:

1 v. st. in den 1sten v. st. van den vorigen toer *, dan 1 v. st.

in den daarop volgenden kettingst. over de 3 st. heen; 1 v.

st. in den volgenden v. st. van den vorigen toer. Van * wordt

gedurig herhaald. Na dezen laatsten toer voltooid te hebben keert

men het werk nogmaals om, en haakt nu weder op de regte zijde van de pelerine 3 toeren met witte wol en wel 3 ket-tingsteken 1 v. st. tusschen de twee naast elkaar liggende v.

st. van den vorigen toer, zoodat er over elk rood moesje

een witte kettingsteekboog komt. Nu haakt men nog eene rij moezen met een witten bogenrand er omheen, op de hier-boven beschrevene wijze om den voorkant en van onderen om den rand van de pelerine, maar in den buitensten toer,

en voltooid de pelerine door eene rij moezen van boven aan den hals in den tweeden patroontoer van den fond en aan

de twee voorkanten tot aan het uitsnijdsel van den hals te haken, waardoor een klein kraagje wordt nagebootst. Aan de voorzijde van de pelerine zet men, met witte en roode wol oversponnen knoopen en lussen van koort, maar onder de knoopen, om haar goed te

doen sluiten, haken en oogen.

Haaksteek “Fleurette.”

Afbeelding No. 27.

Deze steek stelt een zeer rijk patroon voor, dat door zijn digt weefsel bij-

zonder geschikt is voor pelerines, capuchons, spreijen enz. Deze steek is weder

eene nieuwe variatie van den tunischen steek, en wordt in twee afstekende

kleuren, volgens ons origineel in witte en roode wol gewerkt. Het patroon

dat een soort van verzette moezen of bladeren voorstelt, bestaat uit drie

toeren, die regelmatige her-haald en op de volgende wijze gehaakt worden.

In den met witte wol ge-haakten opzettoer, werkt men met de witte wol den 1sten toer even als bij den gewonen tunischen haak-steek eene rij lussen op de naald nemende. De laatste opzetst. Wordt als eerste lus op de naald gehouden, men neemt gedurig 2 lussen in

een st. van het opzetsel op en na 4 lussen opge-

nomen te hebben slaat men 1 steek van het opzetsel over. Om deze 4 bij elkander lig-

gende lussen die volgens de afbeelding dui-

delijk als moezen voorkomen, te werken steekt men voor de 1ste door de bo-venste lus van den opzetsteek, voor

de 2de door de beide bovenste

lussen van denzelfden steek, voor de

3de weder door de beide bovenste lus-

sen van den volgenden steek en voor de 4de lus die men opneemt weder door de bovenste lus van denzelf-

den steek.

2de toer. De steken worden evenals bij den gewonen tunischen steek teruggaande

afgehaakt, doch de beide buitenste van de 4 tot elkander behoorende lussen

worden elk afzonderlijk en de beide binnenste die een weinig dieper liggen wor-

den te zamen als een steek afgehaakt.

3de toer. Men laat de witte wol hangen en begint met de roode wol: * 1

v. st. waarmede men de beide buitenste van de 4 naast elkander liggende lus-

sen te zamen haakt, 1 v. st. in den overgeslagen opzetsteek die zich tusschen

elk der 4 lussen bevindt, waardoor zich een over de 2 toeren heenliggend

stokje vormt. Van * af wordt herhaald.

De bewerking van de regelmatige herhaling van deze 3 toeren, wordt door

de afbeelding duidelijk voorgesteld, de plaats waar men bij den 1sten toer de

lussen in de steken moet opnemen is door de nommers 1, 2, 3, en 4 aange-

wezen, tevens waar men in den 3den toer om het stokje te maken moet door-steken is door een kruis en de beide lussen die men moet opnemen om als

een steek te werken, door een pijl aangeduid.

Hemd voor kinderen tot 2 jaar.

Het lieve kinderhemdje dat men onder No. 28 ziet voorgesteld, kan men

van fijn linnen of wel van batist vervaardigen. Fig. 17 geeft de helft van den

voorromp en tevens van den achterromp daar beiden op den schouder aan een en geheel gelijkvormig worden geknipt, waarbij men de lijn met een pijl

geteekend volgt, tot dat men de vereischte lengte van het hemdje heeft. Nu

vouwt men de stof niet alleen in de lengte maar ook in de dwarste dubbel toe

en legt deze alzoo langs den draad tegen het midden van den schouder en

tegen de lijn die op Fig. 17 als voor het midden van den voorkant is aangegeven. Men naait nu den voor- en achterromp aan de zijden van R tot onder aan den rand met een zoomnaadje aaneen, en legt van onderen in het hemdje een zoom 1 d. breed. Langs de lijnen die de vouw aan-geven slaat men de stof naar voren, naar achteren en naar den schouder als een “revers” om. In de ruimte tusschen de

twee insnijdingen legt men een plooi, die naar binnen valt door kruis op punt te hechten, en zoo vast te naaijen. Rondom de revers zet men een geborduurd strookje, terwijl de eerste met 1 d. tusschenruimte,

nog een smal geborduurd tusschenzetsel

krijgt. De mouw waarvan men Fig. 18

de helft vindt, wordt van S tot T aaneen genaaid en dan met T aan R met ster op ster in het armsgat gezet. Het garnituur buiten om de mouw komt overeen met datgene waarmede de voor en achterzijde van de revers is versierd.

Kwast met een gehaakt

overtrek.

Afbeelding No. 29.

Deze kwast, waarvan het overtrek naar mate der bestemming van grover of fijner katoen kan vervaardigd worden, is bij uitnemendheid geschikt voor draperien, valgordijnen, toilettafels enz. daar het

een zeer goed garnituur uitmaakt. Men zet hiervoor 16 kettingst. op, ver-

bindt deze tot eene rondte en haakt dan den

1ste toer. 3 kettingst. als 1 st., 1 st; in den volgenden opzetsteek,

4 kettingst., * 1 st. in elk van de beide volgende opzetsteken, 4 ket-

tingst. Van * af herhaalt men nog 6 maal. Men verbindt den laatsten

kettingst. aan het eerste st.

In den 2den toer worden de op de afbeelding duidelijk zigtbare bogen, aan den bovenrand, op de volgende wijze gewerkt: 1 v. st. tusschen de 2 eerste st. van den vorigen toer, * 2 kettingst. waar-

bij men 2 steken van den vorigen toer overslaat, 2 st. in den 2den

van de 4 kettingst. van den vorigen toer, 3 kettingst., 2 st. in

den volgenden steek, 2 kettingst., 1 v. st. tusschen de 2

volgende st. van den vorigen toer. Van * af nog 7 maal herhalen. Aan het einde van den toer haakt men in plaats

van de v. st. 1 h. v. st. in den eersten steek van den toer.

Den 3den toer werkt men even als den 1sten toer, en steekt hierbij gedurig achter de boogjes in de lussen van de ste-

ken, en op de stokjes van den eersten toer * 2 st., (het

eerste hiervan uit 3 kettingst. bestaande) 2 kettingst. van *

af herhaalt men 15 maal, zoodat de toer in het geheel 16

maal 2 st. heeft. Aan het einde van den toer werkt men op

de 3 volgende steken 1 h. st. om voor het beginnen van den toer op de be-

stemde plaats te komen. er worden op deze wijze nog 5 toeren, dus van den

4den tot den 8sten toer gehaakt, waarbij men telkens de 2 stokjes in de ope-

ningen van de kettingst. van den vorigen toer haakt.

9de toer. Vaste steken.

10de toer. * 5 kettingst. waarbij men 2 steken van den vorigen toer over-

slaat en op de volgende 3 steken op elk 1 dubbel st. haakt; 6 kettingst., op

elk van de 3 volgende steken 1 dubbel st., 5 kettingst., 2 steken overslaande

1 v. st. Van * af nog 5 maal herhalen. Bij de laatste herhaling slaat men

met den kettingst. slechts 1 steek over.

11de toer. De laatste van de 5 kettingst. wordt aan het einde van den vo-

rigen toer verbonden, dan werkt men 4 h. v. st. op de 4 eerste kettingst.

van den vorigen toer, dan 5 kettingst., * op de 6 kettingst. van den vorigen

toer 6 dubb. st., de 2 middelste door 6 kettingst. gescheiden; 5 kettingst., 4

steken overslaande 1 v. st.; 5 kettingst., waarmede men 7 steken van den

vorigen toer overslaat, 1 v. st.; 5 kettingst. Van * af den geheelen toer.

12de toer. 1 h. v. st.

op den laatsten van de 4 kettingst. van den vori-

gen toer, dan terug-

gaande 3 h. v. st., tot aan het

midden van den

laatst gevormden boog van den vorigen toer; * 9 kettingst., op

de 6 kettingst. van den vorigen

toer 6 dubb. st., de 2 middelste

weder door 6 kettingst. geschei-

den; 9 kettingst., 1 v. st. in den

middelsten van de 3 uit 5 kettingst. bestaande bogen van den vorigen toer. Van *

af wordt herhaald. De toer

eindigt met 1 h. v. st. in

den steek van de eerste

9 kettingst. Er zijn nu 6 groote punten

gevormd.

13de toer. Men haakt op de eerste punt en nog 5 steken op de 2de punt v. st.

waarvan het getal nu 36 st. bedraagt; dan 10 kettingst., 1 h. v. st. dien men

teruggaande aan de verkeerde zijde in de holte van de punt verbindt, zoodat deze

kettingst. onbewerkt blijven; 10 kettingst., 1 h. v. st. eveneens teruggaande in

den 5den steek van de holte van den boog af gerekend; men steekt hierbij door

de beide lussen. In den eersten van deze beide kettingsteekbogen werkt men 7 v.

st., dan 9 kettingst. in den 2den van deze 1 h. v. st., zoodat de 7 laatste

een oog vormen, 1 kettingst., 7 v. st. in den anderen kettingsteekboog; dan

werkt men weder v. st. op den vorigen toer en haakt in elke holte van den

boog een zelfde figuur als wij beschreven hebben, waarmede men ook den

toer eindigt, dan draad bevestigt, en hem voor den volgende toer weder in

het midden van de uit 7 kettingst. bestaande lus van den vorigen toer verbindt.

14de toer. 11 kettingst., 1 v. st. in het midden van de volgende punt, 9

kettingst., 1 h. v. st. in denzelfden v. st., 7 kettingst., 4 elk door 7 kettingst.

en 1 steek tusschenruimte gescheiden v. st. in den zooeven gehaakten ket-

tingsteekring; 7 kettingst., 1 v. st. in den eersten op de punt gehaakten v.

st.; 11 kettingst., 1 v. st. in den uit 7 kettingst. bestaande lus van de vol-

gende figuur die zich in de holte van den boog bevindt. Van * af wordt herhaald.

15de toer. * 5 kettingst. als eerste st., 3 kettingst., 1 stokje met 3 maal

omslaan in denzelfden steek waaruit het eerste st. begonnen is; 15 kettingst. Van

* af wordt herhaald. Aan het einde verbindt men de 15 kettingst. aan het

eerste uit 5 kettingst. bestaande st. en haakt op de 2 volgende kettingst. 1 h. v. st.

16de toer. 15 kettingst., 1 h. v. st. in den laatsten h. v. st. van den vo-

rigen toer, waardoor men de 15 kettingst. tot een ring verbindt; 7 kettingst.

waarmede men 2 steken van de zooeven gevormden ring overslaat; 6 elk

door 7 kettingst. en 1 steek tusschenruimte gescheiden v. st. in denzelfden

ring; 7 kettingst., 1 h. v. st. in den 1sten h. v. st. van dezen toer; 5 ket-

tingst., 7 st. op de 7 middelste van de

15 kettingst. van den vorigen toer; met

het middelste van deze 7 stokjes verbindt

men teven den middelsten kettingsteek-boog van den 14den toer; 5 kettingst., 1

h. v. st. in het midden van den volgen-

den kettingsteekboog tusschen de stokjes met driemaal omslaan van den vorigen

toer. Men herhaalt van * af.

17de toer. Men werkt. h. v. st. tot op

den middelsten van de volgende 7 st. van

den vorigen toer; dan * 1 st., (uit 3

kettingst. bestaande), 6 kettingst., 1 v.

st. in den eersten kettingsteekboog van

de volgende bladfiguur van den vorigen toer; 3 kettingst., 1 st. in den volgenden

boog van het blad; 5 kettingst., 1 st. in

den 3den boog; 5 kettingst., 2 door 3

kettingst. gescheiden dubb. st. in den mid-delsten boog van het blad; 5 kettingst.,

in elk 1 st., (door 4 kettingst. gescheiden),

in de beide volgende kettingsteek-

bogen; 3 kettingst., 1 v. st. in den laat-

sten boog van het blad; 6 kettingst. Van

* af wordt herhaald.

18de toer. * 1 st., (uit 3 kettingst. be-staande) op het eerste st. van den vori-

gen toer; 3 kettingst., 1 st. in de tweede

opening van den vorigen toer; 3 ketting-

st., 1 st. in de volgende opening; 4 ket-

tingst., 1 dubb. st. in de daaropvolgende opening; 5 kettingst., 2 door 5 kettingst. gescheiden dubb. st. in de bovenste ope-

No. 30. Gehaakte rand met gehaakte grelots als garnituur voor valgorijnen, bedspreijen enz.

No. 29. Kwast met gehaakt overtrek,

No. 26. Gedeelte van de gehaakte pelerine,

bij Afb. No. 25. Oorspronkelijke grootte.

No. 27. Haaksteek “Fleurette.”

No. 28. Hemd voor kinderen tot 2 jaar.

No. 25. Gehaakte pelerine voor meisjes van

10—12 jaar.