Flesschen bakje.
Kralenmozaiëk. Afbeelding No. 20. Melkwitte, blaauwe en gouden gegalva-
niseerde kralen, lange blaauwe kralen.
In het eerste nummer van de Gracieuse van dezen jaargang bladz. 12 hebben
wij een klein bakje voor glazen gegeven, wij laten er nu een grooter, eveneens
met Bohemer kralen gewerkt, en zeer geschikt voor flesschenbakje op volgen.
Men begin den bodem van het bakje in het midden met eene rij kralen welke
telkens verspringen naar het kleine tapisseriepatroon dat ij onder No. 63 op
bovengenoemde bladzijde gegeven hebben. Den opengewerkten rand vervaardigt
men, zoo als dit op de afbeelding duidelijk is voorgesteld, door de digte
figuren in den vorm van een kruis, uit witte en gouden kralen te rijgen en dan
twee der figuren, met eene lange blaauwe kraal in het midden aan elkaar te ver-
binden. De bodem en de rand worden, door de draden telkens van de eene kraal door de andere te halen, aan elkaar vast gemaakt.
Hoog kleedje met panden.
Afbeelding No. 21. Knippatroon, keerzijde van het Supplement
No. I, Fig. 1—4.
Het lijf van den japon welken wij hiernevens te zien geven kleedt zeer goed,
heeft van voren eene gespleten punt en van achteren twee écharpes,
en kan uit zwarte taf of uit de eene of andere stevige wollen stof ver-
vaardigd worden. Men kan het lijf ook zeer goed naar verkiezing, vol-
gens de dunne lijnen op het patroon voorgeteekend, geheel en al rond
knippen, namelijk zonder de gespleten punt en zonder de écharpes en
deze laatsten korter knippen, naarmate der lengte van het garnituur.
Het garneersel van ons model bestaat, zoo als men dit op de afbeel-
ding zien kan, uit zwart fluweel lint, kogelvormige gitten
knoopen en grelots in den vorm van kwasten van passe-mentwerk. Bij het naknippen der patronen, die men op het
Supplement vindt, moet men eerst den omslag op Fig.
3 afzonderlijk overnemen en daarna aan het patroon vasthechten. Wij komen hierop telkens
terug, omdat men zich door dit in acht te ne-
men, zeer veel gemak verschaft. Nu knipt men zoowel van de bovenstof als van voering naar Fig. 1—3 van elk, en voor de mouw naar Fig.
4 eveneens twee deelen; waarbij men op de op het patroon voorgeteekend afwijkende lijn voor het onderste gedeelte van de mouw hebbe te letten. Nadat men in de voorstukken de borst-
plooijen heeft gelegd door punt aan punt tot
ster, en kruis aan kruis tot het dubbele punt
vast te naaijen, en nadat de voorkanten met haken en oogen zijn voorzien, voegt men de verschillende stukken naauwkeurig volgens de overeenstemmende letters aaneen. Van onderen
worden tegen de taille korte, dunne baleintjes
gezet en rondom tegen den buitenrand en van onderen aan de binnenzijde van de mouw een
schuinen reep van de bovenstof of van dunne
taf ongeveer 3—4 d. breed, gelegd. Eindelijk
moet men nog naar de aanwijzing op de knip-
patronen en volgens de afbeelding het lijf en
de écharpes garneren.
Schortje “Adeline.”
Afbeelding No. 22. Knippatroon van den band, keerzijde van het Supplement No. 6. Fig. 22.
Het garnituur van dit schortje bestaat uit uitgeslagen taffen ruches, rijkelijk 2 d. breed, waarin plooi-
tjes ½ d. breed en ½ d. van elkaar verwijderd zijn gelegd. De onderste
ruche is er rijkelijk 7 d. boven den onderkant van het schortje opgezet en loopt zoodanig naar boven dat aan het begin van de ron-
ding 11 d. van het
schortje onbezet blijft. Van de dwarsloo-pende ruches, 12 in getal, met eene ge-lijkmatige tusschen-ruimte van 3 d., heeft het onderste eene lengte van 23
d. de daaropvol-
genden worden eerst 2 d. en naar boven toe slechts 1 d. kor-ter, zoodat de bovenste ruche nog maar 7 d. lang is. De in-
snijding voor het zakje dat zich 15 d. van den regter zijkant en even zoo ver bo-ven den benedenrand be-vindt, heeft een naar bin-nenhangend taschje en is
met eene ruche gegarneerd, die tevens het aanzetsel van drie loodregt oploopende ruches elk 9 d.
lang bedekt. Van boven in het midden wordt het schortje ongeveer 2. uitgesneden en geplooid eer
men het tusschen de twee gedeelten van de puntige ceintuur, die men naar Fig. 22 knippen en rond-
om boren moet, naait. Met een koordje
en een knoop wordt het schortje vastge-maakt.
Schortje “Carlotta.”
Afbeelding No. 23. Knippatroon
van het zakje, keerzijde van
het Supplem. No. 7.
Fig. 23.
Het schortje dat wij op Afb. No. 23 te
zien geven kan zeer élégant en smaakvol genoemd worden. Ons model vervaardigd van zware zwarte taf, is 80 d. breed en
72 d. lang, heeft van onderen een zoom 8
d. breed en is, zoo als men dit op de af-
beelding ziet voorgesteld, met fluweel lint, met knoopen en met franje gegarneerd. Voor het zakje moet men in de dwarste
twee insnijdingen maken, 15 d. van den zijkant af en 15 d. boven den rand van onderen, waaraan het zakje 16 d. lang uit eene dunne zijden stof vervaardigd, naar binnen hangt. Onder de insnijding van het zakje garneert men het schortje volgens
de afbeelding en naar de aanwijzing op het patroon Fig. 23. Van boven wordt
het schortje in het midden ongeveer 2 d. uitgesneden, waarna men er 4 diepe
plooijen in legt. De band die regt loopt en 6 breed is, knipt men aaneen, on-
geveer 16 d. langer als den omvang van het middel. Men legt er eene voering
en stijve tulle tegen en knipt een der einden schuin bij. aan het andere einde
wordt het schortje gezet, en op de wijdte van het lijf met haken en oogen voor-
zien. Het afgepunte eind dat er nu over heen komt wordt nu om het schortje
verder vast te maken door eene taffen lus gehaald, die er van voren in het mid-
den is opgezet en met fluweel lint en met een knoop is versierd. Ook kan men
den heerschenden smaak volgende, er eene breede gitten of stalen gesp opzetten.
Halve handschoen van zwarte taf met borduurwerk.
Afbeelding No. 24. Knippatroon, keerz. v. h. Suppl. No. 5, Fig. 19—21.
De handschoen waarvan wij hiernevens het knippatroon en de afbeelding ge-
ven, is voornamelijk bestemd om in huis gedragen te worden en de huid
voor den invloed van de lucht te beveiligen zonder daarbij de vrije bewe-
ging in den weg te staan. van nanking of ongebleekt katoen vervaardigd
zou deze handschoen ook gedurende den warmen zomertijd
uitnemende diensten kunnen bewijzen. Ons model, met een los-
sen ingezetten duim bestaat uit zwarte taf, is met dunne shir-
ting gevoerd en met een borduurwerk met witte zijde in point
russe en met den vischgraatsteek versierd, maar daar deze
kleur in het dagelijksch gebruik spoedig hare frischheid ver-
liest, kan men de witte zijde ook door koord, lint of een bor-
duursel in andere kleuren doen vervangen.
Nadat men de verschillende gedeelten naar Fig. 19—21
schuin en met een inslag voor de naden, uit de bovenstof en voering heeft geknipt, voert men op de taf het borduurwerk
naar het patroon, dat wij hiervoor geven, uit. De split die op
Fig. 19 is voorgeteekend wordt er in geknipt, daarna voegt men eerst de verschillende gedeelten van de bovenstof en dan die van de voering aaneen, hecht die aan de buitenranden vast, en naait ze
met stiksteken op elkaar. Aan de binnenzijde van den handschoen zet men volgens het knip-patroon knoopen en maakt er knoopsgaatjes in.
Gehaakte pelerine voor meisjes
van 8—10 jaar.
Afb. No. 25 en 26. 6 lood witte, 2 l. gekleurde
zephir-wol, eene houten haaknaald naar
evenredigheid van de dikte der wol.
Het model van de pelerine waarvan wij hiernevens de afbeelding geven heeft een
met den traliesteek gewerkten fond, en een garnituur dat met gewone stokjes en met moezen is gehaakt. Afb. 26 geeft een ge-
deelte van de pelerine in oorspronkelijke grootte, en te gelijker tijd den traliesteek
en den rand waarmede zij is versierd, dui-delijk te zien. Men begint de pelerine van boven aan den hals, en zet 46 st. op,
waarop men voor den 1sten patroontoer, (2 toeren), 46 st. even als bij den gewonen tunischen haaksteek werkt. Om den tralie-steek te maken, haalt men in den 1sten toer
van elken volgenden patroontoer de lus
voor een nieuwen steek, steeds door de ach-terste lus van den kettingsteek van den voor-
gaanden patroontoer. In den tweeden patroontoer begint men te meerderen om den vorm van de pe-
lerine te verkrijgen; dit meerderen geschiedt behalve aan de twee zijkanten van het haak-werk (de voorzijden van de pelerine) nog 6 maal alzoo 8 maal in het geheel in eenen
patroontoer waarbij men tusschen elke twee
loodregtloopende steken van den vori-gen patroontoer, door de bovenoplig-gende lus van den naasten kettingsteek den draad haalt. Op deze wijze meer-dert men bij den eersten steek een
steek, haakt vervolgens 10 st. meerdert weder 1 st. haakt 1
st. en meerdert nog 1 st. Na
10 st. zonder meerderen gehaakt te hebben komt men aan de
meerderingen in het midden
waarvoor men eerst 1
st. en na twee steken gehaakt te hebben, nog-
maals 1 st. meerdert.
Hierop volgen weêr
10 gewone steken,
dan weder naar de te-
genovergestelde zijde
teruggaande, de
hierboven beschre-
ven meerderingen,
voor de andere helft
van de pelerine. Men gaat
met dit meerderen op dezelfde wijze voort tot en met den
14den patroontoer; echter zoo,
dat er op den schouder tusschen
elke meerdering 2 st. meer komen,
terwijl er tusschen de meerderingen in het midden steeds twee gewone st. gehaakt worden. In den 14den pa-troontoer zijn er alzoo 150 steken. Verder wordt er op den schouder niet meer gemeerderd, in het mid-
den gaat men er echter mede voort, terwijl men aan de zijkanten van den 20sten pa-troontoer af, slechts in elken 2den patroon-
toer meerdert. Op ons model zijn er 24 patroontoeren met witte wol gehaakt, dan volgen er 3 met roode eindelijk nog 4
met witte wol. Nu haakt men om den ge-heelen buitenkant van de pelerine nog 1
toer vaste steken met roode wol en op
dezen toer aan de twee voorkanten nog 1
toer stokjes en 1 toer vaste steken; deze
twee laatste toeren worden heen en weder gehaakt, terwijl men daarbij steeds in de achterste lus van den steek van den vori-
gen toer steekt. De rand die aan de voor-
zijde en van onderen om de pelerine heen-loopt, wordt aan den hals van het linker voorstuk begonnen, en wel in den eersten
der roode toeren die er om heen zijn ge-
haakt, waarbij men steeds in den geheelen steek steekt. Voor den eersten toer van den rand moesjes haakt men * 3 stokjes in
eenen st., vervolgens 1 kettingst. 1 vaste
st. in den volgenden steek, nu weder 1 kettingst., men gaat van * voortdurend op dezelfde wijze voort. Als men aan den
No. 24. Handschoen van zwarte taf, met borduurwerk. Knip-
patroon, keerzijde van het Supplem. No. V. Fig. 19―21.
[17 Februarij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 37
No. 23. Schortje “Carlotta.” Knippatroon van het zakje. Keerzijde
van het Supplement No. VII. Fig. 23.
No. 22. Schortje “Adeline.” Knippatroon van den band. Keerzijde
van het Supplement No. VI. Fig. 22.
No. 21. Hoog kleedje met panden. Knippatroon,
keerzijde van het Supplem. No. I. Fig. 1―4.